De meditatieve ontwikkeling van de vier verheven staten

Brahma vihara bhavana

De verheven staten van bewustzijn bevorderen het welzijn van alle wezens en leiden tot een goede concentratie. Concentratie is een voorwaarde voor gelijkmoedigheid die geworteld is in inzicht, de bevrijdende factor van alle lijden.

Inhoudsopgave

Bron en overige informatie

Inleiding

De basistekst voor de vier verheven staten

Contemplatie van de vier verheven staten

Liefdevolle vriendelijkheid

Mededogen

Meelevende vreugde

Gelijkmoedigheid

Hoe de vier sublieme staten elkaar doordringen en overlappen

brahma vihara bhavana

'De ontwikkeling van de vier verheven staten'.

Bron en overige informatie

Vertaald van The Four Sublime States door Nyanaponika Thera

Oorspronkelijke uitgever: BPS, Sri Lanka

Eventuele (belangrijke) wijzigingen, correcties en verwijzingen zijn ter plekke met eindnoten aangeduid.

Links zijn aangebracht naar gerelateerde en/of uitgebreidere informatie die op STI beschikbaar is.

Met aanvullende informatie uit Vis.

Inleiding

De vier verheven staten die door de Boeddha zijn onderwezen zijn:

In Pali, de taal van de boeddhistische geschriften, staan deze vier bekend als brahma vihara, een term die kan worden weergegeven als uitstekende, verheven of sublieme gemoedstoestanden; of als alternatief, als Brahma-achtige, godachtige of goddelijke verblijfplaatsen.

Van deze vier houdingen wordt gezegd dat ze uitstekend, verheven of subliem zijn omdat ze de juiste of ideale manier van gedrag zijn ten opzichte van levende wezens (sattesu samma patipatti). Ze bieden in feite het antwoord op alle situaties die voortvloeien uit sociaal contact. Zij zijn de grote verwijderaars van spanning, de grote vredestichters in sociale conflicten en de grote genezers van wonden die in de strijd van het bestaan zijn opgelopen. Ze heffen sociale barrières op, bouwen harmonieuze gemeenschappen op, wekken sluimerende grootmoedigheid op die lang vergeten is, doen vreugde en aspiratie[1] herleven die lang verlaten was, en bevorderen menselijke broederschap tegen de krachten van zelfzucht.

De brahma vihara's zijn onverenigbaar met een hatelijke gemoedstoestand, en in die zin zijn ze verwant aan Brahma, de goddelijke heerser (maar net zo vergankelijk als elk ander verschijnsel) van de hogere hemelen in het traditionele boeddhistische beeld van het universum[2]. In tegenstelling tot veel andere opvattingen over goden, zowel in het westen als in het oosten, van wie van hun eigen toegewijden wordt gezegd dat ze woede, toorn, jaloezie en 'rechtvaardige verontwaardiging' tonen, is Brahma[3] vrij van haat; en van iemand die deze vier sublieme toestanden ijverig ontwikkelt, door gedrag en meditatie, wordt gezegd dat hij een gelijke van Brahma (brahma samo) wordt. Als ze de dominante invloed in iemands geest worden, zal men herboren worden in sympathieke werelden, de rijken van Brahma. Daarom worden deze gemoedstoestanden god-achtig, brahma-achtig genoemd.

Ze worden verblijfplaatsen (vihara) genoemd omdat ze de constante verblijfplaatsen van de geest moeten worden waar we ons 'thuis' voelen; ze mogen niet slechts plaatsen blijven van zeldzame en korte bezoeken, die snel vergeten worden. Met andere woorden, onze geest moet er grondig verzadigd door raken. Ze moeten onze onafscheidelijke metgezellen worden en we moeten rekening met hen houden bij al onze gemeenschappelijke activiteiten. Zoals in de Metta Sutta, het lied van liefdevolle vriendelijkheid, wordt gezegd:

150. Laat zijn gedachten van onbegrensde liefde (metta) de hele wereld doordringen: boven, beneden, en doorkruist zonder enige weerstand, zonder enige haat, zonder enige vijandigheid.

151. Waar hij ook staat, loopt, zit of ligt; zo lang hij wakker is, zou hij deze indachtigheid moeten ontwikkelen. Dit is hier het edelste leven.

152. Niet vallen in verkeerde inzichten, deugdzaam en begiftigd zijn met wijsheid. Met verwerping van zintuiglijke begeerten, wordt hij nooit meer (in de zintuiglijke sfeer (kama loka)) wedergeboren.

Snp1-08

Deze vier — 'liefdevolle vriendelijkheid' (metta), 'mededogen' (karuna), 'meelevende vreugde' oftewel 'sympathische vreugde' (mudita) en 'gelijkmoedigheid' (upekkha) — staan ook bekend als de grenzeloze staten (appamañña), omdat ze in hun perfectie en hun ware aard niet moeten worden beperkt door enige beperking met betrekking tot het bereik van wezens tot wie ze zich uitstrekken. Zij moeten niet-exclusief en onpartijdig zijn en niet gebonden aan selectieve voorkeuren of vooroordelen. Een geest die die grenzeloosheid van de brahma vihara's heeft bereikt, zal geen nationale, raciale, religieuze of klassenhaat koesteren.

Echter, tenzij geworteld in een sterke natuurlijke affiniteit met een dergelijke mentale houding, zal het zeker niet gemakkelijk voor ons zijn om die grenzeloze toepassing te bewerkstelligen door een opzettelijke inspanning van wil en om consequent elke vorm of mate van partijdigheid te vermijden. Om dat te bereiken, zullen we in de meeste gevallen deze vier kwaliteiten niet alleen moeten gebruiken als gedragsprincipes en objecten van reflectie, maar ook als onderwerpen van methodische meditatie. Die meditatie wordt brahma vihara bhavana genoemd, de meditatieve ontwikkeling van de verheven staten. Het praktische doel is om, met behulp van deze sublieme toestanden, die hoge stadia van mentale concentratie te bereiken die jhana worden genoemd, 'meditatieve verdieping'. De meditaties over liefdevolle vriendelijkheid, mededogen en meelevende vreugde kunnen elk het bereiken van de eerste drie jhana's voortbrengen, terwijl de meditatie over gelijkmoedigheid alleen zal leiden tot de vierde jhana, waarin gelijkmoedigheid de meest betekenisvolle factor is.

Over het algemeen zal aanhoudende meditatieve beoefening twee bekroningseffecten hebben: ten eerste zal het deze vier kwaliteiten diep in het hart laten zinken, zodat ze spontane houdingen worden die niet gemakkelijk omvergeworpen kunnen worden; en ten tweede zal het hun grenzeloze uitbreiding, de ontplooiing van hun allesomvattende bereik, naar voren brengen en veiligstellen. In feite zijn de gedetailleerde instructies die in de boeddhistische geschriften worden gegeven voor de beoefening van deze vier meditaties duidelijk bedoeld om geleidelijk de grenzeloosheid van de verheven staten te ontvouwen. Ze breken systematisch alle barrières af die hun toepassing beperken tot bepaalde personen of plaatsen.

In de meditatieve oefeningen verloopt de selectie van mensen op wie de gedachte aan liefdevolle vriendelijkheid, mededogen of meelevende vreugde is gericht, van het gemakkelijkere naar het moeilijkere. Wanneer men bijvoorbeeld mediteert over liefdevolle vriendelijkheid, begint men met een streven naar het eigen welzijn, waarbij men dit als referentiepunt gebruikt voor geleidelijke uitbreiding: 'Net zoals ik gelukkig en vrij van lijden wil zijn, zo moge dat wezen, en moge alle wezens gelukkig en vrij van lijden zijn!' Dan breidt men de gedachte van liefdevolle vriendelijkheid uit naar een persoon voor wie men een liefdevol respect heeft, zoals bijvoorbeeld een leraar; dan aan zeer geliefde mensen, aan onverschilligen, en ten slotte aan vijanden, als die er al zijn, of degenen die niet geliefd zijn. Aangezien deze meditatie zich bezighoudt met het welzijn van de levenden, moet men geen mensen kiezen die gestorven zijn; men kan ook het beste ook geen mensen kiezen tot wie men gevoelens van seksuele aantrekkingskracht kan hebben. Dit is echter afhankelijk van hoe sterk men in de schoenen staat. Als de gedachten van liefdevolle vriendelijkheid echt zuiver zijn, dan is dat prima. Uiteindelijk is het de bedoeling om onvoorwaardelijk te zijn en dus om geen enkel onderscheid te maken tussen mensen[4].

Nadat men in staat is geweest om de moeilijkste taak aan te kunnen, om zijn gedachten van liefdevolle vriendelijkheid op onaangename mensen te richten, moet men nu 'de barrières afbreken' (sima sambheda). Zonder enig onderscheid tussen die vier soorten mensen, moet men zijn liefdevolle vriendelijkheid op dezelfde manier naar hen uitbreiden. Op dat punt van de beoefening zal men tot de hogere stadia van concentratie zijn gekomen: met het verschijnen van het mentale tegenbeeld (patibhaga nimitta), zal nabijheid concentratie (upacara samadhi) zijn bereikt, en verdere vooruitgang zal leiden tot de verworven concentratie (appana samadhi) van de eerste jhana, vervolgens de hogere jhana's.

Voor ruimtelijke uitbreiding begint de praktijk met die in de directe omgeving, zoals iemands familie, en strekt zich vervolgens uit tot de buren, tot de hele straat, de stad, het land, andere landen en de hele wereld. In 'alomtegenwoordigheid van de richtingen' wordt iemands gedachte van liefdevolle vriendelijkheid eerst naar het oosten gericht, dan naar het westen, noorden, zuiden, de tussenrichtingen, naar boven en naar beneden.

Dezelfde principes van beoefening zijn van toepassing op de meditatieve ontwikkeling van mededogen, meelevende vreugde en gelijkmoedigheid, met de nodige variaties in de selectie van mensen. Meer details van de oefening zijn te vinden in de teksten (zie Visuddhimagga, hoofdstuk 9).

Het uiteindelijke doel van het bereiken van de jhana's middels de brahma viharas is het produceren van een gemoedstoestand die kan dienen als een stevige basis voor het bevrijdende inzicht in de ware aard van alle verschijnselen, als zijnde vergankelijk (anicca), vatbaar voor lijden (dukkha) en niet-substantieel (anatta). Een geest die meditatieve verdieping heeft bereikt, geïnduceerd door de verheven toestanden, zal zuiver, rustig, stevig, geconcentreerd en vrij van zelfzucht zijn. Hij zal dus goed voorbereid zijn op het laatste werk van bevrijding dat alleen door inzicht (vipassana) kan worden voltooid.

De voorgaande opmerkingen laten zien dat er twee manieren zijn om de verheven toestanden te ontwikkelen: ten eerste door praktisch gedrag en een passende denkrichting; en ten tweede door methodische meditatie gericht op de jhana's. Elk van deze meditaties zal nuttig zijn voor de andere. Methodische meditatieve oefening zal liefdevolle vriendelijkheid (metta), mededogen (karuna), meelevende vreugde (mudita) en gelijkmoedigheid (upekkha) helpen om spontaan te worden. Het zal helpen de geest steviger en rustiger te maken in het weerstaan van de vele irritaties in het leven die ons uitdagen om deze vier kwaliteiten in gedachten, woorden en daden te behouden.

Aan de andere kant, als iemands praktische gedrag in toenemende mate wordt beheerst door deze verheven toestanden, zal de geest minder wrok, spanning en prikkelbaarheid herbergen, waarvan de nagalm vaak subtiel binnendringt in de uren van meditatie, waardoor daar de 'hindernis van rusteloosheid' (uddhacca) wordt gevormd. Ons dagelijks leven en denken hebben een sterke invloed op de meditatieve geest; alleen als de kloof tussen hen voortdurend wordt verkleind, zal er een kans zijn voor gestage meditatieve vooruitgang en voor het bereiken van het hoogste doel van onze beoefening.

Meditatieve ontwikkeling van de verheven staten zal worden geholpen door herhaalde reflectie op hun kwaliteiten, de voordelen die ze geven en de gevaren van hun tegenpolen. Zoals de Boeddha zegt: 'Wat een mens beschouwt en waar hij lang over nadenkt, daartoe zal zijn geest afbuigen en neigen.'

De basistekst voor de vier verheven staten

Noot[5]

"Hij verblijft (viharati) terwijl hij één windstreek doordringt met zijn hart vol van liefdevolle vriendelijkheid (metta), zo ook de tweede windstreek, zo ook de derde en de vierde; zo ook boven, beneden en rondom. Hij verblijft terwijl hij de gehele wereld overal en zonder onderscheid doordringt met zijn hart vol van liefdevolle vriendelijkheid, overvloedig, ontwikkeld, onbegrensd, vrij van haat en kwade wil."

"Hij verblijft terwijl hij één windstreek doordringt met zijn hart vol van mededogen (karuna) (…)."

"Hij verblijft terwijl hij één windstreek doordringt met zijn hart vol van meelevende vreugde (mudita) (…)."

"Hij verblijft terwijl hij één windstreek doordringt met zijn hart vol van gelijkmoedigheid (upekkha), zo ook de tweede windstreek, zo ook de derde en de vierde; zo ook boven, beneden en rondom. Hij verblijft terwijl hij de gehele wereld overal en zonder onderscheid doordringt met zijn hart vol van gelijkmoedigheid, overvloedig, ontwikkeld, onbegrensd, vrij van haat en kwade wil."

Zie o.a. M055; A03-065; M007; D13.

Contemplatie van de vier verheven staten

Liefdevolle vriendelijkheid

Leer meer over metta.

Liefde, zonder verlangen om te bezitten, goed wetende dat er in de ultieme zin geen bezit is en geen bezitter: dit is de hoogste liefde.

Liefde, zonder te spreken en te denken aan 'ik', goed wetende dat dit zogenaamde 'ik' slechts een waanidee is.

Liefde, zonder te selecteren en uit te sluiten. Goed wetende dat door dit wel te doen, dat dit betekent dat je dan de eigen (persoonlijke) contrasten van de liefde creëert: afkeer, weerzin en haat.

Liefde, het omarmen van alle wezens: klein en groot, ver weg en dichtbij, of het nu op aarde, in het water of in de lucht is.

Liefde, het onpartijdig omarmen van alle voelende wezens, en niet alleen degenen die nuttig, aangenaam of amusant voor ons zijn.

Liefde, die alle wezens omvat, of ze nu nobel of laaggestemd zijn, goed of kwaad. Het nobele en het goede worden omarmd omdat de liefde spontaan naar hen toestroomt. De laaggestemden en kwaadwillenden worden opgenomen omdat zij degenen zijn die het meest behoefte hebben aan liefde. In velen van hen kan het zaad van goedheid gestorven zijn, alleen omdat warmte ontbrak voor hun groei, omdat het omkwam van de kou in een liefdeloze wereld.

Liefde, alle wezens omarmen, goed weten dat wij allemaal reizigers zijn door deze ronde van het bestaan (samsara) — dat wij allemaal worden overweldigd door dezelfde wet van lijden (dukkha).

Liefde, maar niet het sensuele vuur dat brandt, verschroeit en pijnigt, dat meer wonden toebrengt dan het geneest — nu oplaaiend, op het volgende moment gedoofd, meer kou en eenzaamheid achterlatend dan voorheen werd gevoeld[6].

Integendeel, liefde die als een zachte maar stevige hand op de zieke wezens ligt, altijd onveranderd in zijn sympathie, zonder te wankelen, onbekommerd met enige reactie die het tegenkomt. Liefde die troostende koelte is voor hen die branden vanwege het vuur van lijden en hartstocht; dit is levengevende warmte voor hen die verlaten zijn in de koude woestijn van eenzaamheid, voor hen die rillen in de vorst van een liefdeloze wereld; aan hen wier harten leeg en droog zijn geworden door de herhaalde oproepen om hulp, vanwege de diepste wanhoop.

Liefde, dat is de verheven edelheid van het hart en het intellect dat weet, begrijpt en bereid is te helpen.

Liefde, dat is kracht en geeft kracht: dit is de hoogste liefde.

Liefde, die door de Verlichte 'de bevrijding van het hart' werd genoemd, is 'de meest sublieme schoonheid'; dit is de hoogste liefde.

En wat is de hoogste manifestatie van liefde?

Om de wereld het Pad te tonen dat leidt naar het einde van lijden, is het Pad gewezen, betreden en tot in de perfectie gerealiseerd door hem, de Gezegende, de Boeddha.

Mededogen

Leer meer over karuna.

De wereld lijdt. Maar de meeste mensen hebben hun ogen en oren gesloten. Ze zien de ononderbroken stroom van tranen niet door het leven stromen; ze horen niet de noodkreet die voortdurend de wereld binnendringt. Hun eigen kleine verdriet of vreugde verspert hun zicht, dooft hun oren. Gebonden door zelfzucht wordt hun hart star/inert (thina middha) en bekrompen (sankhitta citta). Wanneer zij star en bekrompen zijn, hoe moeten zij dan in staat zijn om naar een hoger doel te streven, om te beseffen dat alleen bevrijding van zelfzuchtige begeerte hun eigen vrijheid van lijden zal beïnvloeden?

Het is mededogen dat de zware balk wegneemt, de deur naar vrijheid opent, het smalle hart zo breed maakt als de wereld. Mededogen neemt het gewicht van traagheid, de verlammende zwaarte, van het hart weg; het geeft vleugels aan hen die zich vastklampen aan de laaglanden van het (idee van) 'zelf' (atta).

Door mededogen blijft het feit van lijden (dukkha) levendig aanwezig in onze geest, zelfs op momenten dat we er persoonlijk vrij van zijn. Het geeft ons de rijke ervaring van lijden, waardoor we gesterkt worden om het voorbereid tegemoet te treden wanneer het ons overkomt.

Mededogen verzoent ons met onze eigen bestemming wanneer we het leven van anderen zien, dat vaak veel moeilijker is dan het onze.

Aanschouw de eindeloze karavaan van wezens, mensen en dieren, belast met verdriet en pijn! De last van elk van hen hebben wij ook in vervlogen tijden gedragen tijdens de ondoorgrondelijke opeenvolging van herhaalde geboorten. Zie dit, en open je hart voor mededogen!

En deze ellende zou wel eens weer onze eigen bestemming kunnen zijn! Iemand die nu zonder mededogen is, zal er op een dag om huilen. Als sympathie voor anderen ontbreekt, zal die door de eigen lange en pijnlijke ervaring moeten worden verworven. Dit is de grote wet van het leven. Waak over jezelf nu je dit weet!

Wezens, verzonken in onwetendheid, verdwaald in bechoogeling (moha), haasten zich van de ene staat van lijden naar de andere, niet wetende wat de werkelijke oorzaak is, niet wetende hoe ze eraan kunnen ontsnapten. Dit inzicht in de algemene wet van het lijden is het werkelijke fundament van ons mededogen, niet slechts een geïsoleerd feit van lijden.

Daarom zal ons mededogen ook degenen omvatten die op dit moment misschien gelukkig zijn, maar handelen met een kwade en bechoogelde geest[7]. In hun huidige daden (cetana) zullen we hun toekomstige staat van lijden zien. Dan zal mededogen in ons ontstaan.

Het mededogen van een wijs mens maakt hem geen slachtoffer van lijden. Zijn gedachten, woorden en daden zijn vol mededogen. Maar zijn hart wankelt niet; het blijft onveranderd, sereen en kalm. Hoe moet hij anders kunnen helpen?

Moge zulk mededogen in ons hart opkomen! Mededogen dat verheven edel is van hart en intellect dat weet, begrijpt en klaar staat om te helpen.

Mededogen dat kracht is en kracht geeft: dit is het hoogste mededogen.

En wat is de hoogste manifestatie van mededogen?

Om de wereld het Pad te tonen dat leidt naar het einde van lijden, is het Pad gewezen, betreden en tot in de perfectie gerealiseerd door hem, de Gezegende, de Boeddha.

Meelevende vreugde

Leer meer over mudita.

Niet alleen vanwege mededogen, maar ook vanwege meelevende vreugde met anderen opent je hart!

Klein is inderdaad het deel van geluk en vreugde dat aan wezens wordt toegewezen! Wanneer een beetje geluk tot hen komt, dan kun je je verheugen dat ten minste één straal van vreugde door de duisternis van hun leven is gegaan en de grijze en sombere mist heeft verdreven die hun harten omhult.

Je leven zal aan vreugde winnen door het geluk van anderen te delen alsof het van jou is. Heb je nooit gezien hoe in momenten van geluk de gelaatstrekken van mensen veranderen en helder worden van vreugde? Is het je nooit opgevallen hoe vreugde mensen aanzet tot nobele aspiraties en daden die hun normale capaciteit te boven gaan? Vulde zo'n ervaring je eigen hart niet met vreugdevolle gelukzaligheid? Het ligt in jullie macht om zo'n ervaring van meelevende vreugde te vergroten, door geluk in anderen te produceren, door hen vreugde en troost te brengen.

Laten we mensen echte vreugde leren! Velen hebben het afgeleerd. Het leven, hoewel vol ellende, bevat ook bronnen van geluk en vreugde wat onbekend is voor de meesten. Laten we mensen leren om echte vreugde in zichzelf te zoeken en te vinden en zich te verheugen met de vreugde van anderen! Laten we hen leren hun vreugde te ontvouwen tot steeds verhevenere hoogten!

Edele en verheven vreugde is niet vreemd aan de Leer van de Verlichte. Ten onrechte wordt de Leer van de Boeddha soms beschouwd als een doctrine die melancholie verspreidt. Integendeel: de Dhamma leidt stap voor stap naar een steeds zuiverder en verhevener geluk.

Edele en verheven vreugde is een helper op het pad naar de uitblussing (nirodha) van het lijden (dukkha). Niet iemand die depressief is door verdriet, maar iemand die bezeten is van vreugde, vindt die serene kalmte die leidt tot een contemplatieve gemoedstoestand. En alleen een geest die kalm en goed geconcentreerd is, is in staat om de bevrijdende wijsheid te verkrijgen.

Hoe verhevener en edeler de vreugde van anderen is, hoe rechtvaardigder onze eigen meelevende vreugde zal zijn. Een reden voor onze vreugde met anderen is hun edele leven dat hen geluk hier en in het hiernamaals verzekert. Een nog edelere reden voor onze vreugde met anderen is hun geloof in de Dhamma (saddha), hun begrip van de Dhamma, hun navolging van de Dhamma. Laten we hen de hulp van de Dhamma geven! Laten we ernaar streven om steeds beter in staat te zijn om dergelijke hulp te verlenen!

Meelevende vreugde betekent een verheven edelheid van hart en intellect dat weet, begrijpt en klaar staat om te helpen.

Meelevende vreugde dat kracht is en kracht geeft: dit is de hoogste vreugde.

En wat is de hoogste manifestatie van meelevende vreugde?

Om de wereld het Pad te tonen dat leidt naar het einde van lijden, is het Pad gewezen, betreden en tot in de perfectie gerealiseerd door hem, de Gezegende, de Boeddha.

Gelijkmoedigheid

Leer meer over upekkha.

Gelijkmoedigheid is een perfecte, onwankelbare balans van de geest, geworteld in inzicht.

Als we naar de wereld om ons heen kijken en in ons eigen hart kijken, zien we duidelijk hoe moeilijk het is om evenwichtigheid van geest te bereiken en te behouden.

Als we in het leven kijken, zien we hoe het voortdurend beweegt tussen contrasten: opkomen en vergaan, succes en falen, verlies en winst, hulde en blaam. We voelen hoe ons hart op dit alles reageert met geluk en verdriet, vreugde en wanhoop, teleurstelling en voldoening, hoop en angst. Deze golven van emotie tillen ons omhoog en slingeren ons naar beneden. En zodra we rust vinden, zijn we weer in de kracht van een nieuwe golf. Hoe kunnen we verwachten voet aan de grond te krijgen op de top van de golven? Hoe kunnen we de opbouw van ons leven inrichten te midden van deze altijd rusteloze oceaan van bestaan (bhava), als dat niet kan op het eiland van gelijkmoedigheid?

— Een wereld waarin dat kleine deel van het geluk dat aan wezens wordt toegewezen, meestal wordt veiliggesteld na vele teleurstellingen, mislukkingen en nederlagen;

— een wereld waarin alleen de moed om steeds opnieuw te beginnen succes belooft;

— een wereld waar geringe vreugde groeit te midden van ziekte, scheiding en dood;

— een wereld waar wezens die een tijdje geleden door meelevende vreugde met ons verbonden waren, op het volgende moment gebrek aan ons mededogen hebben — zo'n wereld heeft gelijkmoedigheid nodig.

Maar het soort gelijkmoedigheid dat vereist is, moet gebaseerd zijn op waakzame tegenwoordigheid van geest (sati), niet op onverschillige stompzinnigheid. Het moet het resultaat zijn van harde, bewuste training, niet de toevallige uitkomst van een voorbijgaande stemming. Gelijkmoedigheid zou zijn naam niet verdienen als het steeds opnieuw door inspanning moet worden aangewend. In zo'n geval zou het zeker worden verzwakt en uiteindelijk worden verslagen door de wisselvalligheden van het leven van het leven. Echte gelijkmoedigheid moet echter in staat zijn om al deze zware tests te doorstaan en de kracht ervan te regenereren uit bronnen binnenin. Het zal deze kracht van weerstand en zelfvernieuwing alleen bezitten als het geworteld is in inzicht[8].

Wat is nu de aard van dat inzicht? Het is het duidelijke begrip van hoe al deze wisselvalligheden van het leven ontstaan, en van onze eigen ware aard. We moeten begrijpen dat de verschillende ervaringen die we ondergaan het resultaat zijn van ons kamma — onze daden in gedachte, woord en daad — die in dit leven en in eerdere levens zijn uitgevoerd. Kamma is de baarmoeder waaruit we ontspringen (kamma yoni), en of we het nu leuk vinden of niet, we zijn de onvervreemdbare 'eigenaars' van onze daden (kammassaka). Maar zodra we enige actie hebben uitgevoerd, is onze controle erover verloren: het blijft voor altijd bij ons en keert onvermijdelijk naar ons terug als ons gepaste erfgoed (kamma dayada). Niets wat ons overkomt komt uit een 'uiterlijke' vijandige wereld die vreemd is aan onszelf; alles is het resultaat van onze eigen geest en daden[9]. Omdat deze kennis ons bevrijdt van angst, is het de eerste basis van gelijkmoedigheid (upekkha). Als we in alles wat ons overkomt alleen onszelf tegenkomen, waarom zouden we dan bang zijn?

Als er echter angst of onzekerheid zou ontstaan, kennen we de schuilplaats waar het kan worden weggenomen: onze goede daden (kamma paṭisaraṇa). Door deze toevlucht te nemen, zullen vertrouwen (saddha) en moed in ons groeien — vertrouwen in de beschermende kracht van onze goede daden die in het verleden zijn gedaan; moed om nu meer goede daden te verrichten, ondanks de ontmoedigende ontberingen van ons huidige leven. Want we weten dat nobele en onbaatzuchtige daden de beste verdediging bieden tegen de harde klappen van het lot, dat het nooit te laat is, maar dat elk moment het juiste moment is voor goede daden. Als die toevlucht, in het doen van het goede en het vermijden van het kwade, stevig in ons wordt gevestigd, zullen we op een dag zeker zijn: 'Meer en meer houdt de ellende en het kwaad op dat geworteld is in het verleden. En dit huidige leven probeer ik brandschoon en zuiver te maken. Wat kan de toekomst in zo'n geval anders brengen dan vermeerdering van het goede?' Van die zekerheid zal onze geest kalm worden en zullen we de kracht van geduld (khanti) en gelijkmoedigheid (upekkha) krijgen om al onze huidige tegenslagen te verdragen. Dan zullen onze daden onze vrienden zijn (kamma bandhu).

Evenzo zullen alle[10] verschillende gebeurtenissen in ons leven, die het resultaat zijn van onze daden, ook onze vrienden zijn, zelfs als ze ons verdriet en pijn brengen. Onze daden keren naar ons terug in een gedaante die ze vaak onherkenbaar maakt. Soms keren onze acties naar ons terug op de manier waarop anderen ons behandelen, soms als een grondige omwenteling in ons leven; vaak zijn de resultaten tegen onze verwachtingen in of in strijd met onze wil. Zulke ervaringen wijzen ons op de gevolgen van onze daden die we niet hadden voorzien; ze maken halfbewuste motieven van onze vroegere acties zichtbaar die we zelfs voor onszelf probeerden te verbergen, en bedekken we ze onder verschillende voorwendselen. Als we leren om de dingen vanuit deze hoek te zien en de boodschap te lezen die door onze eigen ervaring wordt overgebracht, dan zal ook lijden onze vriend zijn. Het zal een strenge vriend zijn, maar een waarheidsgetrouwe en goedbedoelende die ons het moeilijkste onderwerp leert, namelijk kennis over onszelf, en ons waarschuwt voor de afgronden waar we ons blindelings naartoe bewegen. Door het lijden als onze leraar en vriend te zien, zullen we er beter in slagen het met gelijkmoedigheid (upekkha) te doorstaan. Bijgevolg zal de leer van kamma ons een krachtige impuls geven om onszelf te bevrijden van kamma, van die daden die ons keer op keer in het lijden van herhaalde geboorten werpen. Walging zal ontstaan over onze eigen begeerte (tanha), over onze eigen begoocheling (moha), over onze eigen neiging om situaties te creëren die onze kracht, onze weerstand en onze gelijkmoedigheid op de proef stellen.

Het tweede inzicht waarop gelijkmoedigheid gebaseerd zou moeten zijn, is de leer van de Boeddha van niet-zelf (anatta). Deze leer laat zien dat daden in de ultieme zin door geen enkel 'zelf' worden verricht, noch hebben de resultaten ervan invloed op enig 'zelf'. Verder laat het zien dat als er geen zelf is, we niet van 'mijn eigen' kunnen spreken. Het is de begoocheling van het idee van 'zelf' dat lijden creëert en gelijkmoedigheid belemmert of verstoort. Als deze of gene kwaliteit van ons de schuld krijgt, denkt men: 'Ik krijg de schuld' en is gelijkmoedigheid wankel. Als dit of dat werk niet slaagt, denkt men: 'Mijn werk is mislukt' en is gelijkmoedigheid wankel. Als rijkdom of geliefden verloren gaan, denkt men: 'Wat van mij is, is verdwenen' en wankelt gelijkmoedigheid (upekkha).

Om gelijkmoedigheid als een onwankelbare gemoedstoestand te vestigen, moet men alle bezitterige gedachten van 'mijn' opgeven, te beginnen met kleine dingen waarvan men zich gemakkelijk losmaakt, en geleidelijk werken aan bezittingen en doelen waar iemands hele hart zich aan vastklampt (tanha). Men moet ook de tegenhanger van dergelijke gedachten opgeven, alle egoïstische gedachten van 'zelf', beginnend met een klein deel van iemands persoonlijkheid, met kwaliteiten van ondergeschikt belang, met kleine zwakheden die men duidelijk ziet, en geleidelijk werken aan die emoties en aversies die men beschouwt als het centrum van zijn wezen. Daarom moet onthechting worden beoefend[11].

In de mate waarin we gedachten van 'mijn' of 'zelf' opgeven, zal gelijkmoedigheid ons hart binnenkomen. Want hoe kan iets waarvan we ons realiseren dat het vreemd is en geen 'zelf' is, ons onrust veroorzaken als gevolg van hartstocht, haat of verdriet? Zo zal de leer van het niet-zelf[12] onze gids zijn op het pad naar bevrijding, naar volmaakte gelijkmoedigheid.

Gelijkmoedigheid is de kroon en het hoogtepunt van de vier verheven staten. Maar dit moet niet worden begrepen als dat gelijkmoedigheid de ontkenning is van liefde (metta), mededogen (karuna) en meelevende vreugde (mudita), of dat het hen achterlaat als minderwaardig. Integendeel, gelijkmoedigheid omvat en doordringt hen volledig, net zoals deze drie volledig doordringen in perfecte gelijkmoedigheid (upekkha).

Hoe de vier sublieme staten elkaar doordringen en overlappen

Onbegrensde liefde (metta) beschermt mededogen (karuna) tegen het veranderen in partijdigheid, voorkomt dat het onderscheid maakt door te selecteren en uit te sluiten, en beschermt het dus tegen het vervallen in partijdigheid of afkeer tegen de uitgesloten kant.

Liefde (metta) verleent gelijkmoedigheid (upekkha) haar onbaatzuchtigheid, haar grenzeloze aard en zelfs haar ijver. Want ook ijver, getransformeerd en beheerst, maakt deel uit van volmaakte gelijkmoedigheid, die haar kracht van scherpe doordringing en wijze terughoudendheid versterkt.

Mededogen (karuna) voorkomt dat liefde (metta) en meelevende vreugde (mudita) vergeten wordt dat — terwijl ze allebij vreugde (piti) of tijdelijk en beperkt geluk (sukha) geven — er op dat moment nog steeds de meest vreselijke staten van lijden in de wereld bestaan. Het herinnert ze er allebei aan dat hun geluk samengaat met mateloze ellende, hoewel dit op de drempel kan zijn. Het is een herinnering aan liefde en meelevende vreugde dat er meer lijden in de wereld is dan ze kunnen verzachten; dat, nadat het effect van een dergelijke verzachting is verdwenen, verdriet en pijn zeker opnieuw zullen opkomen totdat het lijden volledig is ontworteld bij het realiseren van Nibbana. Mededogen staat niet toe dat liefde en meelevende vreugde zich afsluiten tegen de wijde wereld door zich te beperken tot een smalle sector ervan. Mededogen voorkomt dat liefde en meelevende vreugde veranderen in staten van zelfgenoegzaamheid binnen een angstvallig bewaakt klein geluk. Mededogen beroert en spoort de liefde aan om haar sfeer te verbreden; het roert en spoort meelevende vreugde aan om op zoek te gaan naar verse voeding. Zo helpt mededogen ze allebei (metta en mudita) om uit te groeien tot werkelijk grenzeloze toestanden (appamañña).

Mededogen (karuna) behoedt gelijkmoedigheid (upekkha) voor het vervallen in een kille onverschilligheid en behoedt het voor een indolent of zelfzuchtig isolement[13]. Totdat gelijkmoedigheid de volmaaktheid heeft bereikt, spoort mededogen het aan om steeds opnieuw de strijd van de wereld aan te gaan, om de testen te kunnen doorstaan, door zichzelf te verharden en te versterken.

Meelevende vreugde (mudita) weerhoudt mededogen (karuna) ervan om overweldigd te worden door de aanblik van het lijden van de wereld, om erdoor geabsorbeerd te worden met uitsluiting van al het andere. Meelevende vreugde (mudita) verlicht de spanning van de geest, kalmeert de pijnlijke verbranding van het mededogende hart. Het houdt mededogen weg van melancholisch gebroed zonder doel, van een futiele sentimentaliteit die alleen maar verzwakt en de kracht van geest en hart verteert. Meelevende vreugde ontwikkelt mededogen tot actieve sympathie.

Meelevende vreugde (mudita) geeft aan gelijkmoedigheid (upekkha) de milde sereniteit die zijn strenge uiterlijk verzacht. Het is de glimlach op het gezicht van de Verlichte, een glimlach die blijft bestaan ondanks zijn diepe kennis van het lijden van de wereld, een glimlach die troost en aspiratie[14] biedt, onverschrokkenheid en vertrouwen: 'Wijd open staan de deuren naar bevrijding', zo spreekt het.

Gelijkmoedigheid (upekkha) geworteld in inzicht (vipassana) is de leidende en beteugelende kracht voor de andere drie verheven staten. Het wijst hen op de richting die ze moeten inslaan en zorgt ervoor dat deze richting wordt gevolgd. Gelijkmoedigheid behoedt liefdevolle vriendelijkheid (metta) en mededogen (karuna) ervoor om niet te worden verdreven in vergeefse zoektochten en om af te dwalen in de labyrinten van ongecontroleerde gevoelens (vedana). Gelijkmoedigheid, een waakzame zelfbeheersing omwille van het uiteindelijke doel, staat niet toe dat meelevende vreugde (mudita) tevreden is met nederige resultaten. Zo vergeten we de echte doelen niet waarnaar we moeten streven.

Gelijkmoedigheid (upekkha), wat 'evenwichtigheid van geest' betekent, geeft aan liefde (metta) een gelijkmatige, onveranderlijke standvastigheid en loyaliteit. Het is begiftigd met de grote deugd van geduld (khanti). Gelijkmoedigheid verschaft mededogen met een gelijkmatige, onwrikbare moed en onverschrokkenheid, waardoor het in staat is om de ontzagwekkende afgrond van ellende (dukkha) en wanhoop (sambhavanti) onder ogen te zien die keer op keer grenzeloos mededogen (karuna) confronteert. Voor de actieve kant van mededogen is gelijkmoedigheid (upekkha) de kalme (passaddhi) en stevige hand geleid door wijsheid (pañña) — onmisbaar voor degenen die de moeilijke kunst van het helpen van anderen willen beoefenen. En ook hier betekent gelijkmoedigheid geduld, de geduldige toewijding aan het werk van mededogen.

In deze en andere opzichten kan worden gezegd dat gelijkmoedigheid (upekkha) de kroon en het hoogtepunt is van de andere drie verheven staten. De eerste drie, indien niet verbonden met gelijkmoedigheid en inzicht (vipassana), kunnen afnemen door het ontbreken van een stabiliserende factor. Geïsoleerde deugden, indien niet ondersteund door andere kwaliteiten die hen de nodige stevigheid of buigzaamheid geven, vervallen vaak tot hun eigen karakteristieke gebreken. Liefdevolle vriendelijkheid, zonder energie en inzicht, kan bijvoorbeeld gemakkelijk ontaarden in een louter sentimentele goedheid van zwakke en onbetrouwbare aard. Bovendien kunnen dergelijke geïsoleerde deugden ons vaak in een richting brengen die in strijd is met onze oorspronkelijke doelen en ook in strijd is met het welzijn van anderen. Het is het stevige en evenwichtige karakter van een persoon dat geïsoleerde deugden weeft tot een organisch en harmonieus geheel, waarbinnen de afzonderlijke kwaliteiten hun beste manifestaties vertonen en de valkuilen van hun respectieve zwakheden vermijden. En dit is precies de functie van gelijkmoedigheid (upekkha), de manier waarop het bijdraagt aan een ideale relatie tussen alle vier de verheven staten.

Gelijkmoedigheid (upekkha) is een perfecte, onwankelbare balans van de geest, geworteld in inzicht. Maar in zijn volmaaktheid en onwankelbare aard is gelijkmoedigheid niet saai, niet harteloos en niet ijskoud. Haar perfectie is niet te wijten aan een emotionele 'leegte', maar aan een 'volheid' van helder begrip (sampajañña), aan het feit dat het op zichzelf compleet is. De onwankelbare aard ervan is niet de onwrikbaarheid van een dode, koude steen, maar de manifestatie van de hoogste kracht.

Op welke manier is gelijkmoedigheid nu volmaakt en onwankelbaar?

Wat stagnatie veroorzaakt, wordt hier vernietigd, wat dammen opwerpt wordt verwijderd, wat barricadeert wordt vernietigd. Verdwenen zijn de wervelingen van gevoel (vedana) en de kronkels van meningen (ditthi). Ongehinderd gaat de kalme (passaddhi) en majestueuze stroom van bewustzijn (viññana), puur en stralend. Waakzame opmerkzaamheid (sati) heeft de warmte van het geloof (saddha) geharmoniseerd met de doordringende scherpte van wijsheid (pañña)[15]; het heeft een evenwichtige kracht van de wil (= energie) (viriya) met concentratie[16] (samadhi) van geest; en deze vijf innerlijke vermogens (indriya) zijn uitgegroeid tot innerlijke krachten (bala) die niet meer verloren kunnen gaan. Ze kunnen niet verloren gaan omdat ze zichzelf niet meer verliezen in de labyrinten van de wereld (samsara), in de eindeloze diffuusheid van het leven (papañca). Deze innerlijke krachten komen uit de geest en handelen naar de wereld, maar omdat ze worden bewaakt door indachtigheid (sati), binden ze zich nergens en keren ze onveranderd terug. Liefdevolle vriendelijkheid (metta), mededogen (karuna) en meelevende vreugde (mudita) blijven uit de geest komen en handelen naar de wereld, maar bewaakt door gelijkmoedigheid (upekkha), klampen ze zich nergens aan vast en keren ze onverzwakt en onbezoedeld (zie asava) terug.

Dus binnen de arahat, de bevrijde, wordt niets verminderd door te geven, en hij wordt niet armer door anderen de rijkdommen van zijn hart en geest te schenken. De arahat is als het heldere, goed gesneden kristal dat, zonder bezoedelingen, alle lichtstralen volledig absorbeert en weer uitzendt, versterkt door zijn concentratievermogen. De stralen kunnen het kristal niet bezoedelen met hun verschillende kleuren. Ze kunnen de hardheid ervan niet doorboren, noch de harmonieuze structuur verstoren. In zijn echte zuiverheid en sterkte blijft het kristal onveranderd. 'Net zoals alle stromen van de wereld de grote oceaan binnengaan en alle wateren van de lucht erin regenen, maar er is geen toename of afname van de grote oceaan te zien — zo is de aard van heilige gelijkmoedigheid (upekkha).

Heilige gelijkmoedigheid, of — zoals we het ook kunnen uitdrukken — de arahat begiftigd met heilige gelijkmoedigheid, is het innerlijke centrum van de wereld. Maar dit innerlijke centrum moet goed worden onderscheiden van de talloze schijnbare centra van beperkte sferen; dat wil zeggen, hun zogenaamde 'persoonlijkheden', heersende wetten, enzovoort. Dit zijn allemaal slechts schijnbare centra, omdat ze ophouden centra te zijn wanneer hun sferen, gehoorzamend aan de wetten van vergankelijkheid (anicca), een totale verandering (viparinama) van hun structuur ondergaan; en bijgevolg zal het zwaartepunt, materieel of mentaal, verschuiven. Maar het innerlijke centrum van de gelijkmoedigheid van de arahat is onwankelbaar, omdat het onveranderlijk is[17]. Het is onveranderlijk omdat het zich aan niets vastklampt[18].

En de Meester zei:

Voor wie zich ergens aan vastklampt is er instabiliteit,
wie zich nergens aan vastklampt is er geen instabiliteit;
als er geen instabiliteit is, is er kalmte;
als er kalmte is, is er geen begeerte:
als er geen begeerte is, is er geen komen en gaan;
als er geen komen en gaan is, is er geen dood en geboorte;
als er geen dood en geboorte is, is er noch 'hier' noch 'voorbij' noch 'tussen de twee'.

Dit is eenvoudigweg het einde van lijden.

Ud8-04 — Cattuthaparinibbana Sutta — Parinibbana — 4

Eindnoten

[1] De oorspronkelijke tekst is 'vreugde en hoop'. 'Hoop' is vervangen door 'aspiratie'. Reden: Wanneer je bijvoorbeeld hoopt op iets (een verlangen), is er tegelijkertijd een zekere mate van wanhoop dat het er niet is. En als het er wel is, is er de angst om het te verliezen. Waar hoop is, is ook wanhoop (angst). Angst is dus een subtiel maar actief element van hoop.

[2] Zie Sferen van het universum overeenkomstig de boeddhistische kosmologie.

[3] Zie brahma voor een uitgebreidere en onmiskenbare definitie volgens het boeddhistisch perspectief.

[4] Het laatste gedeelte van deze alinea is aangepast. De oorspronkelijke tekst was: 'Aangezien deze meditatie zich bezighoudt met het welzijn van de levenden, moet men geen mensen kiezen die gestorven zijn; men moet ook vermijden om mensen te kiezen tot wie men gevoelens van seksuele aantrekkingskracht kan hebben.'

[5] Voor meer uitleg, raadpleeg brahma vihara.

[6] Veel mensen zien sensuele genegenheid te snel aan voor liefde. Raadpleeg pema.

[7] Wanneer zij slecht kamma maken.

[8] Bekijk eens A08-006 — Lokavipatti Sutta — De wisselvalligheden van het leven.

[9] Dat 'alles het resultaat is van onze eigen geest en daden', is niet helemaal correct en behoeft een nadere uitleg. De Boeddha onderwijst niet dat alles te wijten is aan kamma. Zie Kamma — Kamma, heilzame en onheilzame wilshandelingen.

[10] Dit is dus niet helemaal correct. Zie Kamma — Kamma, heilzame en onheilzame wilshandelingen.

[11] Zie o.a. Viveka — Onthechting volgens de Niddesa.

[12] Zie Ti lakkhana — De drie kenmerken van het bestaan.

[13] Zie ook thina middha.

[14] Oorspronkelijke tekst: 'troost en hoop', maar is vervangen door 'aspiratie'. Zie eerdere noot over 'hoop'.

[15] Daarom is het geloof van een boeddhist gebaseerd op begrip. Zie Saddha — Het geloof van een boeddhist.

[16] Oorspronkelijke tekst: 'kalmte', maar moet 'concentratie' zijn. Het Pali woord voor kalmte is passaddhi en dat is niet één van de 5 krachten, maar concentratie (samadhi) wel.

[17] In tegenstelling tot andere fenomenen is de gelijkmoedigheid van de arahat een ongeconditioneerde staat.

[18] De arahat heeft een 'onafhankelijke houding' (anissito).

Document info
RegID l0RWmMXkSGccr7b
Bijgewerkt 9 april 2022 23:07:26
Auteur Peter van LoosbroekAnanda
Locatie www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overig Geen