De vuur toespraak
Adittapariyaya Sutta
Ongeveer drie maanden na zijn verlichting, hield de Boeddha deze toespraak voor zo'n duizend pas bekeerde monniken die voorheen het vuur aanbaden (aggihutta). In zijn karakteristieke briljante manier van onderwijzen, gebruikte de Boeddha een metafoor die snel in de geest van het publiek drong. In dit geval betreft het de metafoor van vuur. Door het horen van deze toespraak verwierven alle toehoorders volledige verlichting oftewel arahatschap.
Inhoudsopgave
Aldus heb ik gehoord (evam me sutam). Eens was de Boeddha in het Gayasisa klooster te Gaya, samen met duizend monniken. Daar wendde hij zich tot de monniken en sprak toen als volgt:
Alles brandt
"Monniken, alles[3] brandt. En wat betekent het dat alles brandt?"
"Monniken, het oog (cakkhu) brandt, zichtbare vormen (rupa) branden, oogbewustzijn (cakkhu viññana) brandt, oogcontact (cakkhu samphassa) brandt."
"En welk gevoel (vedana) dan ook ontstaat met oogcontact als voorwaarde (paccaya) — of het nu een aangenaam gevoel (sukha vedana) of een onaangenaam gevoel (dukkha vedana) is, of een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel (adukkha m asukha vedana) — ook dat brandt."
"Brandt door wat? Brandt door het vuur van hartstocht (raga), door het vuur van haat (dosa), door het vuur van begoocheling (moha); ik zeg dat het brandt door geboorte (jati), ouderdom (jara), dood (marana), verdriet (soka), weeklagen (parideva), pijn (dukkha), smart (domanassa) en wanhoop (upayasa)."
"Monniken, het oor (sota) brandt, geluiden (sadda) branden, oorbewustzijn (sota viññana) brandt, oorcontact (sota samphassa) brandt."
"En welk gevoel dan ook ontstaat met oorcontact als voorwaarde (paccaya) — of het nu een aangenaam gevoel of een onaangenaam gevoel is, of een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel — ook dat brandt."
"Brandt door wat? Brandt door het vuur van hartstocht, door het vuur van haat, door het vuur van begoocheling; ik zeg dat het brandt door geboorte, ouderdom, dood, verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop."
"Monniken, de neus (ghana) brandt, geuren (gandha) branden, neusbewustzijn (ghana viññana) brandt, neuscontact (ghana samphassa) brandt."
"En welk gevoel dan ook ontstaat met neuscontact als voorwaarde (paccaya) — of het nu een aangenaam gevoel of een onaangenaam gevoel is, of een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel — ook dat brandt."
"Brandt door wat? Brandt door het vuur van hartstocht, door het vuur van haat, door het vuur van begoocheling; ik zeg dat het brandt door geboorte, ouderdom, dood, verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop."
"Monniken, de tong (jivha) brandt, smaken (rasa) branden, tongbewustzijn (jivha viññana) brandt, tongcontact (jivha samphassa) brandt."
"En welk gevoel dan ook ontstaat met tongcontact als voorwaarde (paccaya) — of het nu een aangenaam gevoel of een onaangenaam gevoel is, of een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel — ook dat brandt."
"Brandt door wat? Brandt door het vuur van hartstocht, door het vuur van haat, door het vuur van begoocheling; ik zeg dat het brandt door geboorte, ouderdom, dood, verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop."
"Monniken, het lichaam (kaya) brandt, tastbare objecten (photthabba) branden, lichaamsbewustzijn (kaya viññana) brandt, lichamelijk contact (kaya samphassa) brandt."
"En welk gevoel dan ook ontstaat met lichamelijk contact als voorwaarde (paccaya) — of het nu een aangenaam gevoel of een onaangenaam gevoel is, of een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel — ook dat brandt."
"Brandt door wat? Brandt door het vuur van hartstocht, door het vuur van haat, door het vuur van begoocheling; ik zeg dat het brandt door geboorte, ouderdom, dood, verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop."
"Monniken, de geest (mano) brandt, mentale objecten (dhammarammana) branden, het geestesbewustzijn (mano viññana) brandt, mentaal contact (mano samphassa) brandt."
"En welk gevoel dan ook ontstaat met mentaal contact als voorwaarde (paccaya) — of het nu een aangenaam gevoel of een onaangenaam gevoel is, of een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel — ook dat brandt."
"Brandt door wat? Brandt door het vuur van hartstocht, door het vuur van haat, door het vuur van begoocheling; ik zeg dat het brandt door geboorte, ouderdom, dood, verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop."
De edele discipel
"Als hij het zo ziet, monniken, ervaart de geïnstrueerde edele discipel (ariyasavaka) walging (nibbida) van het oog, van vormen, van oogbewustzijn, van oogcontact, van elk gevoel dat ontstaat met oogcontact als voorwaarde (paccaya) — of het nu een aangenaam gevoel of een onaangenaam gevoel is, of een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel."
"Ervaart hij walging van het oor, van geluiden, van oorbewustzijn, van oorcontact (…)."
"Ervaart hij walging van de neus, van geuren, van neusbewustzijn, van neuscontact (…)."
"Ervaart hij walging van de tong, van smaken, van tongbewustzijn, van tongcontact (…)."
"Ervaart hij walging van het lichaam, van tastbare objecten, van lichaamsbewustzijn, van lichamelijk contact (…)."
"Ervaart hij walging van de geest, van mentale objecten, van geestesbewustzijn, van mentaal contact, van elk gevoel dat ontstaat met mentaal contact als voorwaarde (paccaya) — of het nu een aangenaam gevoel of een onaangenaam gevoel is, of een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel."
"Doordat hij walging (nibbida) ervaart, wordt hij vlekkeloos (viraja). Door vlekkeloosheid (viraja) is hij onthecht (viraga), door onthechting is hij bevrijd (vimutti); in bevrijding ontstaat het besef dat hij bevrijd is, en hij begrijpt onmiddellijk: 'Geboorte is vernietigd (khina jati), het heilige leven (magga brahmacariya) is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan (katam karniyam), er is niets meer van dit dat nog tot enige staat van bestaan komt (naparam itthattaya)[4].'"
Dit is wat de Gezegende zei. De monniken waren tevreden en verheugden zich in de woorden van de Gezegende. En gedurende deze toespraak, werd de geest van die duizend monniken, bevrijd vanwege de onthechting van de bezoedelingen (asava's)[5].
Eindnoten
[1] Dit is de derde toespraak van de Boeddha zoals dat is vastgelegd in het verhaal van zijn prediking in Vin I 34-34. Volgens deze bron waren de duizend monniken voorheen Jatila asceten onder leiderschap van de drie Kassapa broers (zie Maha Kassapa). De Boeddha had hen bekeerd middels een reeks wonderen, waarna hij deze toespraak predikte.
Deze toespraak krijgt een bijzondere betekenis door het feit dat deze asceten vóór hun bekering aan het vuuroffer (aggihutta) waren gewijd. De volledige optekening is op Vin I 24-34, zie Bhikkhu Ñanamoli, 'Life of the Buddha', 54-60; 64-69.
Spk: Nadat hij de duizend monniken naar Gaya's Hoofd had geleid, dacht de Gezegende: 'Wat voor Dhamma-toespraak zou voor hen geschikt zijn?' Hij besefte: 'Vroeger aanbaden ze 's morgens en 's avonds het vuur. Ik zal hen onderwijzen dat de twaalf zintuigbases (salayatana) branden en in vuur staan. Op die manier kunnen ze arahatschap bereiken.' In deze sutta wordt het kenmerk van het lijden besproken. De gebeurtenis speelde zich af op de Gayasisa.
[2] Bij het bestuderen van deze sutta is het raadzaam om ook de volgende termen te raadplegen: phassa; viññana; sañña.
[3] Zie sakkaya dhamma.
[4] Voor uitleg, raadpleeg De uiteindelijke kennis.
[5] D.w.z. het bereiken van arahatschap.
RegID | S35-028 |
---|---|
Bijgewerkt | 14 augustus 2022 00:05:34 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Geen |