Advies aan Anathapindika
Anathapindikovada Sutta
In deze toespraak adviseert de eerwaarde Sariputta de bekende donateur van de Sangha, Anathapindika. Het betreft hier een essentieel raakvlak binnen de boeddhistische Leer, namelijk de vermijding van het idee 'mijn'.
Inhoudsopgave
Anathapindika vraagt naar Sariputta
Het bewustzijn dat contact mogelijk maakt met inwendige en uitwendige zintuigbases
Gevoel dat uit contact ontstaat
Anathapindika verschijnt na zijn dood voor de Boeddha
Anathapindika vraagt naar Sariputta
1. Aldus heb ik gehoord. Eens leefde de Gezegende nabij Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika.
2. In die tijd, werd Anathapindika de huishouder gekweld, hij leed erg en was doodziek. Toen sprak hij tot een man: "Kom, goede man, ga naar de Gezegende en betuig hem hulde in mijn naam met je hoofd aan zijn voeten, en zeg: 'Bhante, Anathapindika de huishouder wordt gekweld, hij lijdt en is doodziek; hij betuigt hulde met zijn hoofd aan de voeten van de Gezegende.' En ga naar de eerwaarde Sariputta en betuig hem hulde in mijn naam met je hoofd aan de voeten van de eerwaarde Sariputta, en zeg: 'Bhante, Anathapindika de huishouder wordt gekweld, hij lijdt en is doodziek; hij betuigt hulde met zijn hoofd aan de voeten van de eerwaarde Sariputta.' En zeg: 'Het zou goed zijn, bhante, als de eerwaarde Sariputta uit mededogen naar het huis van Anathapindika de huishouder zou komen.'"
3. "Ja, bhante", antwoordde de man, en hij ging naar de Gezegende, en na hem hulde te hebben betuigd, nam hij plaats aan zijn zijde. Toen hij dat gedaan had, zei hij: "Bhante, Anathapindika de huishouder wordt gekweld, (...)." En hij ging naar de eerwaarde Sariputta, en nadat hij hem hulde betuigd had, nam hij plaats aan zijn zijde. Toen hij dat gedaan had, zei hij: "Bhante, Anathapindika de huishouder wordt gekweld, (...) zou komen." De eerwaarde Sariputta stemde zwijgend toe.
4. Toen kleedde de eerwaarde Sariputta zich aan, nam zijn bedelnap en bovenpij en ging hij met de eerwaarde Ananda als zijn hulpmonnik naar het huis van Anathapindika en ging zitten op een in gereedheid gebrachte zetel. Toen hij dat gedaan had, zei hij tegen Anathapindika: "Ik wens voor u dat u beter wordt, huishouder, ik wens dat u zich goed voelt, ik wens dat uw pijnlijke gevoelens verdwijnen en niet toenemen; dat een verdwijning en niet een toename hieruit mag blijken."
5. "Bhante Sariputta, ik word niet beter, ik voel me niet goed. Mijn pijnlijke gevoelens nemen toe, en worden niet minder; het blijkt, dat de pijnlijke gevoelens toenemen, en niet afnemen. Net zoals een sterke man mijn hoofd met een scherp zwaard splijt, zo ook, schiet hevige wind (krachten) door mijn hoofd. Ik word niet beter, (...). Net zoals een sterke man een lederen streng om mijn hoofd bindt in de vorm van een hoofdband, zo ook zijn er hevige pijnen in mijn hoofd. Ik word niet beter, (...). Net zoals een handige slachter of zijn hulp de buik van een os opensnijdt met een scherp mes, zo ook snijdt hevige wind door mijn buik. Ik word niet beter, (...). Net zoals twee sterke mannen een zwakkere man bij zijn armen hebben beetgepakt en hem boven een vuur van hete kolen roosteren, zo ook is er een hevig branden in mijn lichaam. Ik word niet beter, (...)."
Het advies
Inwendige zintuigbases
6. "Dan, huishouder, moet u aldus trainen: 'Ik zal niet aan het oog hechten. Er zal geen bewustzijn van 'mijn' zijn dat gebaseerd is op het oog[1].' Aldus moet u trainen."
"Vervolgens moet u aldus trainen: 'Ik zal niet aan het oor hechten. Er zal geen bewustzijn van 'mijn' zijn dat gebaseerd is op het oor.'
(...). Ik zal niet aan de neus hechten (...).
(...). Ik zal niet aan de tong hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het lichaam hechten (...).
(...). Ik zal niet aan de geest hechten (...).
Uitwendige zintuigbases
7. (...). Ik zal niet aan vormen hechten (...).
(...). Ik zal niet aan geluiden hechten (...).
(...). Ik zal niet aan geuren hechten (...).
(...). Ik zal niet aan smaken hechten (...).
(...). Ik zal niet aan tastbare dingen hechten (...).
(...). Ik zal niet aan dhamma's[2] hechten (...).
Het bewustzijn dat contact mogelijk maakt met inwendige en uitwendige zintuigbases
8. (...). Ik zal niet aan het oogbewustzijn hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het oorbewustzijn hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het neusbewustzijn hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het tongbewustzijn hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het lichaamsbewustzijn hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het geestesbewustzijn hechten (...).
Contact
9. (...). Ik zal niet aan het oogcontact hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het oorcontact hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het neuscontact hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het tongcontact hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het lichaamscontact hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het geestescontact hechten (...).
Gevoel dat uit contact ontstaat
10. (...). Ik zal niet aan het gevoel hechten dat ontstaat uit het oogcontact (...).
(...). Ik zal niet aan het gevoel hechten dat ontstaat uit het oorcontact (...).
(...). Ik zal niet aan het gevoel hechten dat ontstaat uit het neuscontact (...).
(...). Ik zal niet aan het gevoel hechten dat ontstaat uit het tongcontact (...).
(...). Ik zal niet aan het gevoel hechten dat ontstaat uit het lichaamscontact (...).
(...). Ik zal niet aan het gevoel hechten dat ontstaat uit het geestescontact (...).
Elementen
11. (...). Ik zal niet aan het element aarde hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het element water hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het element vuur hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het element lucht hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het element ruimte hechten (...).
(...). Ik zal niet aan het element bewustzijn hechten (...).
Aggregaten
12. (...). Ik zal niet aan vorm hechten (...).
(...). Ik zal niet aan gevoel hechten (...).
(...). Ik zal niet aan waarneming hechten (...).
(...). Ik zal niet aan geestesformaties hechten (...).
(...). Ik zal niet aan bewustzijn hechten (...).
De hogere jhana's
13. (...). Ik zal niet hechten aan de basis van het bestaan van oneindige ruimte (...).
(...). Ik zal niet hechten aan de basis van het bestaan van oneindig bewustzijn (...).
(...). Ik zal niet hechten aan de basis van het bestaan van niets-heid (...).
(...). Ik zal noch hechten aan de basis van het bestaan van waarnemen, noch van niet-waarnemen (...).
En verder nog...
14. "Dan, huishouder, moet u aldus trainen: Ik zal niet aan deze wereld hechten. Er zal geen bewustzijn van 'mijn' zijn dat gebaseerd is op deze wereld. Aldus moet u trainen."
"Vervolgens moet u aldus trainen: Ik zal niet aan de wereld hierna hechten. Er zal geen bewustzijn van 'mijn' zijn dat gebaseerd is op de wereld hierna. Aldus moet u trainen."
15. "Vervolgens moet u aldus trainen: Ik zal niet hechten aan wat is gezien, gehoord, waargenomen, herkend, gezocht, en wat omging in de geest. Er zal geen bewustzijn van 'mijn' zijn dat daarop is gebaseerd."
Anathapindika's inzicht
16. Toen dit gezegd was, huilde Anathapindika. Er vloeiden tranen over zijn wangen. Toen zei bhante Ananda: "Ben je nu gegrondvest, huishouder? Heb je jezelf nu overwonnen?"
"Ik ben niet gegrondvest, bhante Ananda, ik heb mezelf nog niet overwonnen. Alhoewel ik lang heb gewacht op de Meester en zijn bhikkhu's die geestelijke ontwikkeling promoten, heb ik nog nooit tevoren zulk een toespraak over de Dhamma gehoord."
17. "Zulk een toespraak over de Dhamma wordt niet gehouden tot de in het wit geklede leken, huishouder. Zulk een toespraak wordt gegeven aan hen die hun huizen verlaten hebben."
"Desalniettemin, eerwaarde Sariputta, laat zulke toespraken ook tot de in het wit geklede leken houden. Er zijn leken met maar een beetje stof in hun ogen die verloren zijn als zij dergelijke toespraken over de Dhamma niet horen. Sommigen van hen zullen uiteindelijk kennis van de Dhamma verwerven."
18. Toen, na Anathapindika de huishouder op deze wijze te hebben geadviseerd, stonden de eerwaarde Sariputta en de eerwaarde Ananda van hun zitplaatsen op, en vertrokken. Spoedig nadat zij vertrokken waren, en nadat Anathapindika van zijn lichaam gescheiden was, verscheen hij weer na de dood, in de Tusita hemel, de hemel van de tevredenen.
Anathapindika verschijnt na zijn dood voor de Boeddha
19. Toen de nacht begon, ging Anathapindika, nu een zoon van de goden, in een prachtige verschijning die het gehele Jetavana verlichte, naar de Gezegende, en na hem hulde betuigd te hebben, stond hij aan zijn zijde. Toen hij dat aldus gedaan had, sprak hij de Boeddha aan in deze verzen:
"Genezend is het Jetavana, bezocht door de Sangha van Zieners, waar de koning van de Wet verblijft, de bron van al mijn geluk.
Door daden, door ware kennis en de Wet[3], door deugd, door het hoogste leven; hierdoor worden stervelingen gezuiverd, ongeacht geslacht of weelde.
Daarom zou een wijs mens, als hij zijn eigen goedheid ziet, op een redelijke wijze de Dhamma moeten onderzoeken zodat hij gezuiverd zal worden.
Sariputta vooral, leeft in deugd, begrip, vrede: Alleen een monnik die de overzijde bereikt heeft kan zijn gelijke zijn."
20. Zo sprak Anathapindika, een zoon van de goden. De Meester bevestigde wat hij zei. En toen hij wist: 'De Meester bevestigt het', betuigde Anathapindika, een zoon van de goden, respect aan de Gezegende, en hem aan zijn rechterzijde houdend, verdween hij voorgoed.
21. De nacht was nu ten einde, en de Gezegende sprak de monniken als volgt toe:
22. "Monniken, vannacht kwam er een zekere zoon van de goden in een prachtige verschijning, die het gehele Jetavana verlichtte, naar mij toe. Nadat hij respect aan mij betuigd had, stond hij aan mijn zijde. Toen hij dat zo gedaan had, sprak hij me in verzen aan:
"Genezend is het Jetavana, bezocht door de Sangha van Zieners, waar de koning van de Wet verblijft, de bron van al mijn geluk.
Door daden, door ware kennis en de Wet, door deugd, door het hoogste leven; hierdoor worden stervelingen gezuiverd, ongeacht geslacht of weelde.
Daarom zou een wijs mens, als hij zijn eigen goedheid ziet, op een redelijke wijze de Dhamma moeten onderzoeken zodat hij gezuiverd zal worden.
Sariputta vooral, leeft in deugd, begrip, vrede: Alleen een monnik die de overzijde bereikt heeft kan zijn gelijke zijn."
23. "Zo sprak de zoon van de goden. En toen hij wist: 'Mijn Meester bevestigt het', betuigde hij hulde aan mij en me aan zijn rechterzijde houdend, verdween hij voorgoed."
Toen dit was gezegd, zei de eerwaarde Ananda: "Zeker, bhante, dat moet Anathapindika zijn geweest, een zoon van de goden. Anathapindika had een perfect vertrouwen in de eerwaarde Sariputta."
"Goed, goed, Ananda, je bent zo ver gegaan als met denken maar mogelijk is. Die zoon van de goden was niemand anders dan Anathapindika."
Dit is wat de Gezegende zei. De eerwaarde Ananda was tevreden en vond vreugde in de woorden van de Gezegende.
Eindnoten
[1] De kern van dit advies is om zelfidentificatie te vermijden. Het is tevens de kern in de gehele boeddhistische Leer. Zie Ti lakkhana — De drie kenmerken van het bestaan.
[2] In dit zinsverband wordt met de term 'dhamma' verwezen naar alle mentale objecten.
[3] De Dhamma.
RegID | M143 |
---|---|
Bijgewerkt | 3 januari 2021 15:26:48 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Geen |