Bahiya
Bahiya Sutta
Hij viel me niet lastig met geredetwist over de Dhamma.
Aldus heb ik gehoord (evam me sutam). Eens verbleef (viharati) de Gezegende nabij Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika. In die tijd leefde Bahiya van het Schorskleed bij de zeekust in Supparaka. Hij werd gerespecteerd, geëerbiedigd, vereerd, aanbeden, en hem werd hulde gebracht. Hij was iemand die de benodigde kleding, het benodigde bedelvoedsel, onderdak en de benodigde medicijnen verkreeg[1].
Terwijl hij in afzondering leefde, rees deze overweging op in de geest van Bahiya van het Schorskleed: "Ben ik een van de mensen in de wereld die arahats zijn of die het pad naar arahatschap hebben betreden?"
Toen begreep een deva, die een voormalige bloedverwant was van Bahiya van het Schorskleed, die overweging in zijn geest[2]. Omdat hij vol mededogen was en hem wilde helpen, benaderde hij Bahiya en zei: "Bahiya, jij bent geen arahat en ook heb jij het pad naar arahatschap niet betreden. Jij volgt niet die training waardoor je een arahat zou kunnen zijn of waardoor je het pad naar arahatschap zou kunnen betreden."
"Wie ter wereld," vroeg Bahiya, "inclusief de deva's, zijn dan arahats of hebben het pad naar arahatschap betreden?"
"Bahiya, er is in een ver land een stad genaamd Savatthi. Daar leeft nu de heer die de arahat is, de Volledig Verlichte. Die heer, Bahiya, is inderdaad een arahat en hij onderwijst de Dhamma voor de realisering van arahatschap."
Bahiya van het Schorskleed werd diep geraakt door de woorden van de deva. Hij vertrok onmiddellijk uit Supparaka. Hij nam maar één nacht om de reis te volbrengen[3], en ging naar Savatthi waar de heer verbleef in het Jetavana, het klooster van Anathapindika. Op dat moment liepen een aantal bhikkhu's op en neer in de buitenlucht. Toen naderde Bahiya van het Schorskleed deze bhikkhu's en sprak: "Eerbiedwaardige heren, waar verblijft nu de heer, de arahat, de Volledig Verlichte? Wij verlangen ernaar die heer te zien, die de arahat is, de Volledig Verlichte."
"De heer, Bahiya, is om voedsel gaan bedelen bij de huizen."
Bahiya verliet daarop haastig het Jetavana. Toen hij Savatthi binnenkwam, zag hij hoe de Gezegende in Savatthi om voedsel liep te bedelen — welgevallig, mooi om te zien, met tot rust gebrachte zintuigen en een kalme geest, beheerst, volmaakt, waakzaam met ingetogen zintuigen. Toen hij de Gezegende zag kwam hij naderbij, boog zich voorover aan de voeten van de heer en sprak: "Onderwijs me de Dhamma, bhante; onderwijs me de Dhamma, Sugata, die me gedurende lange tijd tot welzijn en geluk zal strekken."
Op deze woorden sprak de heer tot Bahiya van het Schorskleed: "Het is een ongeschikt moment, Bahiya, we zijn met de bedelronde bezig."
Een tweede maal sprak Bahiya tot de heer: "Bhante, het is moeilijk om zeker te weten hoe lang de heer zal leven of hoe lang ik zal leven. Onderwijs me de Dhamma, bhante; onderwijs me de Dhamma, Sugata, die me gedurende lange tijd tot welzijn en geluk zal strekken." Ten tweede male sprak de heer tot Bahiya: "Het is een ongeschikt moment, Bahiya, we zijn met de bedelronde bezig."
Een derde maal sprak Bahiya tot de heer: "Bhante, het is moeilijk om zeker te weten hoe lang de heer zal leven of hoe lang ik zal leven. Onderwijs me de Dhamma, heer; onderwijs me de Dhamma, Sugata, die me gedurende lange tijd tot welzijn en geluk zal strekken."
"Hier (idha), Bahiya, moet je jezelf aldus trainen: 'In hetgeen men ziet, zal slechts zijn wat gezien is; in hetgeen men hoort, zal slechts zijn wat gehoord is; in hetgeen gevoeld wordt, zal slechts zijn wat gevoeld is; in hetgeen men waarneemt, zal slechts zijn wat waargenomen is.' Op deze manier moet je jezelf trainen, Bahiya."
"Als, Bahiya, in hetgeen je ziet, slechts is wat gezien is; in hetgeen je hoort, slechts is wat gehoord is; in hetgeen je voelt, slechts is wat gevoeld is; in hetgeen je waarneemt, slechts is wat waargenomen is, dan, Bahiya, zul je niet 'daarbij' horen; als, Bahiya, je niet 'daarbij' hoort, dan, Bahiya, zul je niet 'daarin' zijn; als, Bahiya, je niet 'daarin' bent, dan, Bahiya, zul je noch hier, noch aan de andere zijde, noch tussen beide in zijn. Precies dit is het einde van lijden."
Door dit korte Dhamma onderwijs van de Gezegende was op dat moment de geest van Bahiya van het Schorskleed onmiddellijk bevrijd van de bezoedelingen zonder vastgrijpen. Toen, nadat hij Bahiya had onderwezen met dit korte onderricht, ging de heer weg[4].
Niet lang na het vertrek van de heer viel een koe met een jong kalf Bahiya van het Schorskleed aan en doodde hem. Toen de heer, na zijn bedelronde in Savatthi, met een aantal monniken terugkwam van de bedelronde, zag hij bij zijn vertrek uit de stad dat Bahiya van het Schorskleed gestorven was.
Toen hij dit zag, sprak hij tot de monniken: "Monniken, neem het lichaam van Bahiya, leg het op een draagbaar, draag het weg en verbrand het, en maak er een stupa voor. Jullie metgezel in het heilige leven is gestorven."
"Goed, bhante", antwoordden de monniken.
Zij namen het lichaam van Bahiya op, legden het op een draagbaar, droegen het weg en verbrandden het en maakten er een stupa voor. Toen gingen zij naar de heer en gingen aan zijn zijde op de grond zitten. Toen zij daar zaten spraken die monniken tot de heer: "Het lichaam van Bahiya is verbrand, bhante, en er is een stupa voor gemaakt. Wat is zijn bestemming, wat is zijn toekomstige geboorte?"
"Monniken, Bahiya van het Schorskleed was een wijs man. Hij handelde volgens de Dhamma en viel me niet lastig met geredetwist over de Dhamma. Monniken, Bahiya van het Schorskleed heeft definitief Nibbana gerealiseerd."
Toen, zich de betekenis ervan realiserend, uitte de heer bij die gelegenheid deze inspirerende uitspraak:
Waar geen water en evenmin aarde,
noch vuur noch lucht vaste voet krijgen,
daar fonkelen geen sterren, uit geen zon straalt er licht,
daar schijnt geen maan, toch heerst er geen duisternis.
Wanneer een heilige, een brahmaan, dit eenmaal weet
voor zichzelf, door zijn eigen ervaring,
dan is hij bevrijd van vorm (rupa) en het vormloze (arupa),
hij is bevrijd van geluk en van pijn[5].
Eindnoten
[1] Het verhaal dat de achtergrond van deze sutta verklaart is te vinden in Buddhist Legends, 2: 222-226; herdrukt in Buddhist Stories from the Dhammapada Commentary, 2: 156-163 (BPS Wheel No. 324/325). Dit verhaal vormt de achtergrond van Dhp101: "Gedichten kunnen samengesteld zijn uit duizend nietsbetekenende verzen, maar veel beter is één betekenisvol vers waardoor men kalmeert."
[2] Volgens de Commentaren was de deva eigenlijk een medemonnik van Bahiya in de tijd dat Boeddha Kassapa leefde. In die tijd gebruikten zeven monniken, ernaar verlangend snel de bevrijding te bereiken, een ladder om een steile berg te beklimmen, schopten toen de ladder weg, en wijdden zich aan meditatie. De oudste van de groep bereikte snel arahatschap, en de op één na oudste de vrucht van de niet meer terugkerende. De overige vijf, die weigerden het bedelvoedsel te eten dat de eerste twee door hun psychische krachten verwierven, stierven na zeven dagen. De niet meer terugkerende werd wedergeboren in de Brahma wereld en verscheen nu aan Bahiya als de 'voormalige bloedverwant'. De vijf monniken die omkwamen, werden, na een wedergeboorte in de hemelse werelden, wedergeboren als menselijke wezens in de tijd van de huidige Boeddha. Een van hen was Bahiya. Dabba Mallaputta, die ook verschijnt in Ud8-09; Ud8-10 was een andere.
[3] De commentaren leggen uit dat de zinsnede sabbattha ekarattiparivasena betekent dat Bahiya de gehele reis van 120 yojana's in één nacht volbracht, eraan toevoegend dat hij in staat was zo'n grote afstand in zo'n korte tijd te overbruggen omdat hij geholpen werd door de bovennatuurlijke kracht van de deva. Hoewel het ook mogelijk is de betekenis van de zinsnede zó op te vatten dat Bahiya slechts één nacht bleef op elke plaats tijdens de reis, wordt de eerste uitleg niet tegengesproken door de exegetische traditie.
[4] Het feit dat Bahiya zo plotseling arahatschap verwierf, zomaar door te luisteren naar een korte redevoering, een uiterst zeldzame gebeurtenis, is een blijk zowel van de diepzinnigheid van de verklaring van de Boeddha als van de rijpheid van de vermogens van Bahiya. Hoewel Bahiya stierf binnen een paar minuten nadat hij de Boeddha had ontmoet, kende de Boeddha hem de plaats toe van de bhikkhu leerling die het meest vooraanstaand was in snelheid van begrip (khippabhiññãnam).
[5] Deze uitspraak geeft een beschrijving van de ervaring van de arahat, het moment van verlichting dat zelfs de zon en de maan overstraalt. Volgens de commentaren verwijzen de eerste vier regels naar Nibbana, zoals dat wordt ervaren door de wijze met de wijsheid van het verheven pad (van arahatschap). Hij is dan bevrijd van 'vorm en het vormloze', dat wil zeggen van de stoffelijke en onstoffelijke sferen van bestaan; en 'van genot en van pijn' dat wil zeggen van de zintuiglijke sferen.
RegID | Ud1-10 |
---|---|
Bijgewerkt | 3 september 2020 13:57:27 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Geen |