De zoon van de slachter
Behandel een ander (ook dieren) zoals je zelf behandeld wilt worden.
235. Je bent nu zoals een uitgedroogd blad, je bent in de macht van de dood; je staat nu op de drempel van de dood, nochtans heb je geen proviand voor onderweg.
pandupalaso'va'dani'si yamapurisa'pi ca tam upatthita uyyogamukhe ca titthasi patheyyam'pi ca te na vijjati
Nu ben je als een verdroogd, verkleurd blad. Het eerste zuchtje van de wind doet je vallen. De machten van de dood zijn voor je gekomen. Je staat nu op de drempel van de dood en je hebt geen enkel proviand voor onderweg.
236. Maak van jezelf een eiland! Streef met grote vastberadenheid en wordt wijs! Bevrijd van onzuiverheden en hartstochtloos, zul je de hemelse sfeer van de Edelen binnengaan.
so karohi dipam attano khippam vayama pandito bhava niddhantamalo anagano dibbam ariyabhumim ehisi
Wees als een lamp, een eiland, een toevlucht voor jezelf. Streef vastberaden en ijverig en wordt een wijs mens. Bereik vrij van onzuiverheden en bezoedelingen, de hemelse wereld van de Edelen.
237. Het einde van je leven nadert, je bent nu binnen het bereik van de Koning van de Dood gekomen; langs het pad is er geen enkele plaats voor je om te rusten, nochtans heb je geen proviand voor onderweg.
upanitavayo'ca'dani'si sampayato'si Yamassa santike vaso'pi ca te natthi antara patheyyam'pi ca te na vijjati
Nu zit de toegewezen lengte van je leven erop. Je bent binnen het bereik gekomen van de koning van de dood (Yama). Daartussen heb je geen rustplaats. En het ziet er naar uit dat je ook geen proviand voor de reis hebt.
238. Maak van jezelf een eiland! Maak voort en wordt wijs! Bevrijd van onzuiverheden en hartstochtloos, zul je niet meer tot geboorte en ouderdom komen.
so karohi dipamattano khippam vayama pandito bhava niddhantamalo anangano na puna jatijaram upehisi
Wordt daarom een lamp, een eiland, een toevlucht voor jezelf. Streef vastberaden en wordt een wijs mens. Bevrijd van onzuiverheden, vrij van bezoedelingen, ga je niet meer de cyclus van geboorte en ouderdom in.
Terwijl de Boeddha in het Jetavana Klooster verbleef, sprak de Boeddha deze verzen, met verwijzing naar de zoon van een slachter.
Er wordt ons verteld, dat er in Savatthi een zekere slachter leefde. Hij zou koeien gedood hebben en nadat hij de lekkerste delen van het vlees voor zichzelf er tussenuit gehaald had, beval hij deze delen te braden en ging hij met zijn vrouw en zijn zoon aan tafel zitten om ze op te eten. De rest verkocht hij. Dit beroep van het doden van koeien, oefende hij gedurende vijfenvijftig jaar uit. Deze hele tijd — ondanks dat de Boeddha in een naburig klooster verbleef — gaf hij de Boeddha nimmer een lepel rijstepap of gekookte rijst als aalmoes. Zolang hij zelf vlees had om te eten, at hij nooit rijst. Op een dag, toen het nog licht was en nadat hij wat vlees verkocht had, gaf hij aan zijn vrouw een stuk vlees om dat te braden voor zijn maaltijd. Daarna ging hij naar een vijver om zich te baden.
Toen hij weg was, kwam er een vriend van hem naar zijn huis, die tegen de vrouw van de slachter zei: "Geef mij een stuk van het vlees dat je man voor de verkoop heeft. Er is een gast naar mijn huis gekomen!"
"Wij hebben geen vlees meer voor de verkoop", zei de vrouw. "Je vriend heeft al het vlees al verkocht en is nu naar de vijver gegaan om zich te baden."
"Weiger mijn verzoek niet! Als je een stuk vlees in huis hebt, geef het me dan!"
"Er is geen vlees in huis", hield de vrouw vol, "behalve het stuk vlees dat je vriend voor zijn eigen maaltijd apart heeft laten zetten. En omdat hij niets anders zal eten zolang hij vlees heeft om te eten, zal hij dit stuk vlees zeker niet weggeven." Maar de man nam het stuk vlees zelf en liep ermee weg.
Nadat de slachter zijn bad genomen had, keerde hij terug naar huis. Toen zijn vrouw rijst voor hem neerzette dat zij voor hem gekookt had en smakelijk met groente bereid had volgens haar eigen kookkunsten, zei hij tegen haar: "Waar is het vlees?" — "Manlief, dat is er niet meer." — "Heb ik je dan geen vlees gegeven om te braden voordat ik het huis verliet?" — "Dat heb je wel, maar een vriend van je kwam naar ons huis en zei tegen mij: 'Geef mij een stuk van het vlees dat je man voor de verkoop heeft; er is een gast naar mijn huis gekomen.' Daarop zei ik tegen hem: 'Er is geen vlees in huis, behalve het stuk vlees dat je vriend voor zijn eigen maaltijd apart heeft gezet, en omdat hij niets anders zal eten zolang hij vlees heeft om te eten, zal hij dit stuk vlees zeker niet geven.' Maar ondanks dat ik dat tegen hem zei, nam hij zelf het stuk vlees en liep er mee weg."
Maar haar man zei: "Zolang ik vlees heb om te eten, zal ik geen rijst eten! Neem het maar weg!" — "Wat moet ik dan doen, man? Eet alsjeblieft de rijst op." — "Dat doe ik niet!", riep hij, en nadat hij zijn vrouw geboden had de rijst weg te nemen, verliet hij met een mes in zijn hand het huis.
Nu stond er achter het huis van de slachter een os vastgebonden. De man liep op de os af, stak zijn hand in de mond van de os, trok zijn tong naar buiten, en sneed de tong met zijn mes aan de basis af en keerde weer met de ossentong terug naar zijn huis. Toen de tong op een bed van kolen bereid was, legde hij de tong op de gekookte rijst en ging hij zitten om zijn maaltijd te nuttigen. Eerst nam hij een mondvol rijst en toen nam hij een stuk vlees in z'n mond. Op dat moment werd zijn eigen tong direct in tweeën gekliefd en viel die uit zijn mond op de schaal met de rijst. Dit was de vergelding die in overeenstemming was met de kwade daad die hij begaan had. Met een stroom van bloed die uit zijn mond gutste, liep hij de binnenplaats van zijn huis op en kroop daar op handen en knieën rond, loeiend als een os.
Toen dat gebeurde, stond zijn zoon in de buurt die zijn vader daar zo gadesloeg. Zijn moeder zei tegen hem: "Zoon! Zie deze slachter op de binnenplaats van het huis daar op handen en knieën rond kruipen, loeiend als een os! Deze vergelding zal ook op jouw hoofd neerkomen! Schenk geen aandacht aan mij, maar breng jezelf in veiligheid door te vluchten!" De zoon — hevig geschrokken door de angst van de dood — nam snel afscheid van zijn moeder en vluchtte. Toen hij zich veilig waande, ging hij naar Takkasila. Nadat de koeiendoder geruime tijd op de binnenplaats als een loeiende os had rondgekropen, stierf hij, en hij werd wedergeboren in de Avici Hel. De arme os stierf eveneens.
Nadat hij in Takkasila was gearriveerd, werd de zoon van de slachter een leerjongen van een goudsmid. Op een dag, toen zijn leermeester naar het dorp ging, zei hij tegen hem: "Je moet een sieraad maken en doe dat zus en zo." Toen hij dat gezegd had, vertrok zijn meester. De leerjongen maakte het sieraad in overeenstemming met de richtlijnen die hij had gekregen. Toen zijn meester terugkeerde en het sieraad bekeek, dacht hij: "Het maakt niet uit waarheen deze jongeman zal gaan; hij zal altijd bekwaam zijn om zich in zijn levensonderhoud te voorzien."
En toen de leerjongen oud genoeg was, gaf de goudsmid hem zijn dochter ten huwelijk. Zij vermeerderden zich met zonen en dochters. En toen zijn zonen op leeftijd kwamen, ontvingen ook zij de verscheidene vakbekwaamheden en gingen vervolgens naar Savatthi om daar te leven, stichtte daar hun eigen gezinnen en werden trouwe volgelingen van de Boeddha. Hun vader bleef in Takkasila en bracht zijn dagen door zonder ook maar één verdienstelijke daad te verrichten en uiteindelijk werd hij een oude man. Zijn zonen dachten bij zichzelf: "Onze vader is nu een oude man", en ze lieten hem vragen of hij naar hen toe kwam om met hen te leven. Ook dachten ze bij zichzelf: "Laat ons bedelspijzen geven uit de naam van onze vader." Vervolgens nodigden zij de congregatie van monniken uit met de Boeddha aan het hoofd voor een maaltijd.
De volgende dag brachten zij de zetels in hun huizen in gereedheid voor de groep monniken met de Boeddha aan het hoofd. Zij bedienden hen met voedsel en gaven blijk van waardering. Aan het einde van de maaltijd zeiden ze tegen de Boeddha: "Bhante, dit voedsel dat wij u aangeboden hebben, is het voedsel dat wij uit naam van onze vader hebben aangeboden; verleen daarom dank aan onze vader[1]."
Daarop sprak de Boeddha deze woorden voor hun vader uit: "Huishouder, je bent een oude man, je lichaam is tot rijpheid gekomen en is als een verdord blad. Je hebt geen goede daden verricht die dienst doen als voedsel op de reis naar de volgende wereld. Maak voor jezelf een toevlucht. Wees wijs; wees geen idioot." Aldus sprak de Boeddha toen hij deze woorden van dank uitsprak.
Uitleg vertaling vers 235
idani pandupalaso iva asi tam yamapurisa api ca upatthita uyyogamukhe ca titthasi te pathyyam api ca na vijjati
idani: nu; pandupalaso iva: zoals een uitgedroogd en verbleekt blad; asi: je bent; tam: voor jou; yamapurisa api ca: ook in de macht van de dood; upatthita: bent gekomen; uyyogamukhe ca: (op) de drempel van de dood; titthasi: u staat; te: voor jou; patheyyam api ca: nochtans proviand voor onderweg; na vijjati: is er niet
Uitleg vertaling vers 236
so attano dipam karohi khippam vayama pandito bhava niddhantamalo anangano dibbam ariyabhumim ehisi
so: (daarom) jij; attano: van jezelf; dipam: een lamp; karohi: ben; khippam: vastberaden (vlug); vayamo: streef; pantito bhava: wordt een wijs mens; niddhantamalo: bevrijd van onzuiverheden; anangano: vrij van pijnen; dibbam: hemels; ariyabhumim: sfeer van de edelen; ehisi: bereik
Uitleg vertaling vers 237
idani upanitavayo ca asi yamassa santike sampayato asi te antara vaso api ca natthi te pattheyyam api ca na vijjati
idani: nu; upanitavayo ca: van de levensspanne; asi: ben je; yamassa: van de Koning van de Dood; santike: de nabijheid; sampayato asi: je bent gekomen; te: voor jou; antara: daar tussen; vaso api ca: zelfs een rustplaats; natthi: is daar niet; te: voor jou; pattheyyam api ca: noch proviand voor onderweg; na vijjati: is er niet
Uitleg vertaling vers 238
so attano dipam karohi khippam vayama pandito bhava niddhatamalo anangano puna jatim jaram na upehisi
so: (daarom) jij; attano: van jezelf; dipam: een lamp; karohi: ben; khippam: vastberaden (vlug); vayama: span je in; pantito bhava: wordt een wijs mens; niddhantamalo: bevrijd van onzuiverheden; anangano: vrij van bezoedelingen; puna: nog eenmaal; jatim jaram: de cyclus van geboorte en ouderdom; na upehisi: niet meer ingaan
Commentaar
Tip Voor een nadere uitleg van de essentie van het commentaar en meer, raadpleeg de link(s). Vaak zijn er meer verwijzingen.
De verzen Dhp235-238 van de Dhammapada hebben de dood als hun centrale punt. De noodzakelijkheid om gewaar te zijn dat het leven tot een einde komt, is in deze verzen samengevat. De Boeddha vermaande de oude persoon omtrent de mogelijkheid van de dood en zich van proviand te voorzien om het lijden te beëindigen. Dit is in principe, om hem indachtig en alert te maken op de altijd aanwezige bedreiging van de dood.
upanitavayo: 'Het einde van de levensspanne'.
Extra aanbevelingen
- Marananussati bhavana — De meditatie van de indachtigheid van de dood
Eindnoten
[1] Na de materiele gave volgt de gave van de Dhamma, anumodana.
RegID | Dhp235-238 |
---|---|
Bijgewerkt | 24 december 2023 10:49:11 |
Auteur | Peter van Loosbroek — Ananda |
Locatie | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright | Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overig | Dhammapada 235; 236; 237; 238 |