Een mens verlaat zijn sterfelijke lichaam

Uraga Jataka

Een brahmaan verloor zijn zoon, maar noch hij, noch iemand van zijn familie klaagde of huilde. Dit was dankzij hun buitengewone verdienste doordat zij de dood altijd indachtig waren.

Dit verhaal werd door de Meester verteld toen hij in het Jetavana klooster verbleef. Het betreft een landgoedeigenaar wiens zoon was gestorven.

De Boeddha ging naar het huis van de man, en nadat hij hem begroet en plaatsgenomen had, vroeg hij hem: "Alstublieft meneer, waarom heeft u verdriet?"

De man antwoordde: "Ik heb verdriet omdat mijn zoon dood is."

"Meneer," zei hij, "voorwaar, datgene dat aan ontbinding onderhevig is, is ontbonden, en datgene dat aan vernietiging onderhevig is, is vernietigd[1]; dit overkomt niet een enkele man, dit gebeurt ook niet in een enkel dorp, maar in ontelbare sferen en in de drie vormen van het bestaan. Er is geen enkel wezen dat niet onderhevig is aan de dood, noch is er enig bestaand ding dat in dezelfde toestand kan blijven. Alle wezens zijn onderworpen aan de dood, en alle samengestelde dingen zijn onderhevig aan ontbinding. Maar de wijzen uit het verleden die een zoon verloren, zeggen: 'Datgene dat aan vernietiging onderhevig is, is vernietigd en lijden geen verdriet.'" En op het verzoek van de man vertelde de Boeddha het verhaal van het verleden.

Eens, toen Brahmadatta regeerde in Varanasi (Kasi), was de Bodhisatta geboren in een brahmaans gezin in een dorp buiten de poorten van Varanasi, en stichtte daar zelf een gezin. Hij onderhield hen door op het land te werken. Hij had twee kinderen, een zoon en een dochter. Toen de zoon groot genoeg was, bracht de vader een vrouw voor hem mee naar huis, die van gelijke stand was. En zo bestond het gezin, inclusief een dienstmeisje, uit zes leden: de Bodhisatta en zijn vrouw, de zoon en de dochter, de schoondochter en het dienstmeisje. Zij leefden gelukkig en liefhebbend samen. De Bodhisatta waarschuwde aldus de andere vijf: "Overeenkomstig jullie ontvangen hebben, jullie aalmoezen gegeven hebben, jullie de heilige dagen in acht genomen hebben, jullie je aan de morele wet gehouden hebben; blijf zo ook de dood altijd indachtig, wees de sterfelijke staat altijd gewaar. Want in gevallen bij wezens als wijzelf, is de dood zeker en het leven is onzeker; alle bestaande dingen zijn vergankelijk en onderhevig aan verval. Daarom, wees oplettend in jullie gedrag, dag en nacht." Zij accepteerden graag zijn Leer en bleven ijverig de dood indachtig.

Op een dag ging de Bodhisatta met zijn zoon naar het land om het te beploegen. De zoon verzamelde het afval en stak het in brand. Maar vlakbij leefde een slang in een mierenhoop, en de rook deed pijn aan de ogen van de slang. Woedend kwam hij zijn hol uit, en dacht: 'Dit heb ik allemaal te wijten aan deze kerel', en hij sloeg zijn vier tanden in hem en beet hem. De jongen viel dood op de grond neer. Toen de Bodhisatta hem zag vallen, verliet hij z'n ossen en liep naar hem toe. Toen hij ontdekte dat hij dood was, tilde hij hem op en bracht hem naar de voet van een boom in de nabijheid. Toen hij hem met een kleed bedekte, huilde noch weeklaagde hij. Hij zei: "Datgene dat aan ontbinding onderhevig is, is ontbonden, en datgene dat aan de dood onderhevig is, is dood. Alle samengestelde bestaansvormen zijn vergankelijk en onderworpen aan de dood." En bewust van de vergankelijke natuur der dingen, ging hij door met zijn ploegen. Toen hij de buurman zag die voorbij kwam, vroeg hij: "Vriend, ga je naar huis?"

"Ja", antwoordde de man.

"Ga dan alstublieft naar ons huis en zeg tegen de huisvrouw: 'Je hoeft vandaag niet, zoals voorheen, voedsel voor twee te brengen, maar slechts voor één. Tot nog toe heeft alleen het dienstmeisje het voedsel gebracht, maar vandaag moeten jullie alle vier schone kleren aan doen en met reukwerken en bloemen in jullie handen hier naar toe komen.'"

"Goed", zei hij, en hij ging heen en sprak deze woorden tot de brahmaan z'n vrouw. "Van wie, meneer, komt dit bericht?"

"Van de brahmaan, mevrouw", antwoordde hij. Ze begreep dat haar zoon dood was, maar ze raakte niet in paniek. En zo gaf ze blijk van perfecte zelfcontrole, en in witte kleren en met reukwerken en bloemen in haar hand, gebood ze de andere leden van het gezin voedsel te brengen en vergezelde ze hen naar het veld. Niemand van hen liet een traan of liep te weeklagen. De Bodhisatta ging in de schaduw van de boom zitten waar de jongen lag, en nuttigde daar zijn maaltijd.

Toen ze hun maaltijd beëindigd hadden, raapten ze wat brandhout bij elkaar en droegen het lichaam naar de brandstapel, maakten offerranden van reukwerken en bloemen, en staken het toen in brand. Er werd door niemand één enkele traan gelaten. Allen bleven de dood indachtig. Hun deugdzaamheid was zó werkzaam, dat de troon van Sakka, de heerser van de drieëndertig goden, er heet van werd. En hij zei: "Ik vraag mezelf af, wie er verlangend is mij van mijn troon naar beneden te halen?" Na beschouwing ontdekte hij dat de hitte te wijten was door de kracht van de deugd die in deze mensen was en tot zijn grote genoegen zei hij: "Ik moet naar hen toegaan en een luide roep van verrukking uiten zoals de brul van een leeuw en onmiddellijk daarna hun verblijfplaats vullen met de zeven schatten (zie dhana)."

En toen hij daar in zijn haast gearriveerd was en naast de brandstapel stond, zei hij: "Wat zijn jullie aan het doen?"

"Wij verbranden het lichaam van een man, mijn Heer."

"Het is niet het lichaam van een man," zei Sakka, "maar ik denk dat jullie het vlees van een of ander beest aan het roosteren zijn dat jullie geslacht hebben."

"Dat niet, mijn Heer", zeiden ze, "het is slechts het lichaam van een man dat wij verbranden."

"Dan moet het een of andere vijand zijn."

Maar de Bodhisatta zei: "Het is onze enige, ware zoon, en niet een vijand."

"Dan kan het niet een zoon zijn geweest waarvan u veel gehouden heeft."

"Hij was ons heel geliefd, mijn Heer", kwam er als antwoord.

"Waarom huilen jullie dan niet?"

Toen sprak de Bodhisatta, om uit te leggen waarom hij niet huilde, dit eerste vers:

Een mens verlaat zijn sterfelijke lichaam wanneer vreugde in het leven verleden tijd is,
net zoals een slang haar versleten huid liever niet wil afwerpen.

Geen enkel geweeklaag van vrienden kan de dood levend maken.
Waarom zou ik verdriet hebben? De weg die hij moest gaan, maakt hij verder af.

Toen Sakka de woorden van de Bodhisatta hoorde, vroeg hij aan de vrouw van de brahmaan: "Hoe, mevrouw, stond de dode man tot u?"

"Ik gaf hem voor tien maanden onderkomen in mijn baarmoeder, voedde hem aan mijn borsten, begeleidde de bewegingen van zijn handen en voeten. Hij was mijn grote jongen, mijn Heer."

"Aangenomen, mevrouw, dat een vader, met het karakter van een man, niet moet huilen, is een vrouwenhart vast en zeker zachter. Waarom huilt u dan niet?" En om uit te leggen waarom zij niet huilde, sprak zij een aantal verzen:

Ongevraagd kwam hij hier naar toe, er is hem niet bevolen spoedig te gaan;
Zoals hij kwam, is hij gegaan. Welke reden is hier voor ellende?

Geen enkel geweeklaag van vrienden kan de dood levend maken.
Waarom zou ik verdriet hebben? De weg die hij moest gaan, maakt hij verder af.

Nadat hij de woorden van de vrouw van de brahmaan had aangehoord, vroeg Sakka aan de zuster van de dode: "Mevrouw, wat was die dode man tot u?"

"Hij was mijn broer, mijn Heer."

"Mevrouw, zusters houden vast en zeker heel veel van hun broers. Waarom huilt u niet?" Maar ook zij verklaarde de reden waarom zij niet huilde, en sprak een paar verzen:

Al zou ik vasten en wenen, hoe kan dat voordelig voor mij zijn?
Mijn familie en kennissen helaas, zouden nóg ongelukkiger worden!

Geen enkel geweeklaag van vrienden kan de dood levend maken.
Waarom zou ik verdriet hebben? De weg die hij moest gaan, maakt hij verder af.

Toen hij de woorden van de zuster van de dode hoorde, vroeg hij de vrouw van de gestorvene: "Dame, wat was hij tot u?"

"Hij was mijn man, mijn Heer."

"Vrouw, het is vast en zeker, dat als een man sterft, weduwen hulpeloos zijn. Waarom huilt u niet?" Maar ook zij verklaarde de reden waarom zij niet huilde en wel in de volgende verzen:

Als kinderen huilen wegens het tevergeefs naar de maan grijpen,
zo rouwen stervelingen tevergeefs om het verlies van hun dierbaren

Geen enkel geweeklaag van vrienden kan de dood levend maken.
Waarom zou ik verdriet hebben? De weg die hij moest gaan, maakt hij verder af.

Toen Sakka de woorden van de vrouw hoorde, vroeg hij het dienstmeisje: "Vrouw, wat was hij tot u?"

"Hij was mijn meester, mijn Heer."

"Er leidt geen twijfel mogelijk, u moet zijn misbruikt, geslagen en onderdrukt door hem. En daarom, nu u weet dat hij eindelijk dood is, huilt u niet."

"Spreek zo niet, Heer. Dit komt hem niet toe. Mijn jonge meester was vol lankmoedigheid en liefde en mededogen voor mij. Hij was als een pleegkind voor mij."

"Maar waarom huilt u dan niet?"

En ook zij verklaarde waarom ze niet huilde, en sprak deze verzen:

Een gebroken van aarde, ah! Wie kan die stukjes aan elkaar maken? Zo is ook het weeklagen over de doden vergeefse arbeid.

Geen enkel geweeklaag van vrienden kan de dood levend maken.
Waarom zou ik verdriet hebben? De weg die hij moest gaan, maakt hij verder af.

Nadat sakka had gehoord wat zij allen gezegd hadden, was hij zeer tevreden en zei: "Jullie zijn zorgvuldig geweest in de contemplatie van de dood. Voortaan mag u niet meer met uw eigen handen werken. Ik ben Sakka, koning van de hemel. Ik zal de zeven schatten in overvloed in jullie huis creëren. U moet aalmoezen geven, de morele wet naleven, de heilige dagen in acht nemen en acht slaan op uw wegen." En zo hen vermanende, vulde hij hun huis met ontelbare weelde en verliet hij hen.

Toen de Meester klaar was met deze uiteenzetting van de Wet, verklaarde hij de Vier Waarheden waarbij de landeigenaar de vrucht van sotapanna verwierf. En hij identificeerde tenslotte de geboorte door te zeggen: "In die tijd was Khujjuttara het dienstmeisje, Uppalavanna de dochter, Rahula de zoon, Khema de moeder, en ikzelf was de brahmaan.

Tip In DhpA van Dhp277 wordt naar deze Jataka verwezen.

Eindnoten

[1] Dit verwijst naar een filosoof die de ene dag een vrouw zag huilen vanwege een kapotte kruik en de volgende dag een andere vrouw zag huilen vanwege haar overleden zoon.

Document info
RegID J354
Bijgewerkt 13 december 2020 21:41:24
Auteur Peter van Loosbroek — Ananda
Locatie www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overig Geen