De indachtigheid van de dood — 2

Maranassati Sutta — 2

Wanneer goede kwaliteiten ontwikkeld zijn, zijn er geen problemen tijdens de dood.

Aldus heb ik gehoord. Eens verbleef de Gezegende te Nadika, in de Stenen hal. Daar sprak hij de monniken aan:

Monniken, de indachtigheid van de dood (marananussati), wanneer die ontwikkeld en voortgezet is, is van grote vrucht en van groot voordeel. Het mond uit in het onsterfelijke, en heeft het onsterfelijke als haar uiteindelijke einde. En hoe wordt de indachtigheid van de dood ontwikkeld en voortgezet zodat het van grote vrucht en van groot voordeel is, dat het in het onsterfelijke uitmond en het onsterfelijke als haar uiteindelijke einde heeft?

Daar is het geval waarin een monnik, wanneer de dag verdwijnt en de nacht terugkeert, beschouwt: 'Er zijn vele (mogelijke) oorzaken van mijn dood. Een slang kan me bijten, een schorpioen kan me steken, een duizendpoot kan me bijten. Zo zou mijn dood er uit kunnen zien. Dat kan een probleem voor me zijn. Al struikelend kan ik vallen; mijn gegeten voedsel kan me problemen geven, mijn gal kan getart worden, mijn slijm kan getart worden, doordringende wind-krachten (pijnen in het lichaam) kunnen opgewekt worden. Zo zou mijn dood er uit kunnen zien. Dat kan een probleem voor me zijn.'

Dan moet de monnik onderzoeken: 'Zijn er enige onheilzame, onvoordelige mentale factoren die door mij nog niet uitgedreven zijn en die een probleem voor mij zullen zijn, wanneer ik tijdens de nacht zal sterven?' Als, wanneer hij dat zo beschouwt, hij zich realiseert dat er onheilzame, onvoordelige factoren zijn die nog niet door hem zijn uitgedreven en die een probleem voor hem zullen zijn wanneer hij tijdens de nacht zal sterven, dan moet hij extra verlangen, inspanning, vastberadenheid, streven, onverdeelde indachtigheid en alertheid aanwenden voor de uitdrijving van diezelfde, onheilzame, onvoordelige factoren.

Net zoals een persoon bij wie zijn tulband of zijn hoofd in brand zou staan — extra verlangen, inspanning, vastberadenheid, streven, onverdeelde indachtigheid en alertheid zou aanwenden om het vuur in zijn tulband of op zijn hoofd te blussen — op dezelfde manier moet een monnik extra verlangen, inspanning, vastberadenheid, streven, onverdeelde indachtigheid en alertheid aanwenden voor de uitdrijving van diezelfde, kwade, onvoordelige factoren.

Maar als, wanneer hij dit zo beschouwt, hij zich realiseert dat er geen kwade, onvoordelige factoren zijn die nog niet door hem zijn uitgedreven en die een probleem voor hem zullen zijn wanneer hij tijdens de nacht zal sterven, dan moet hij om die ene reden in blijdschap en vreugde leven en zichzelf dag en nacht trainen in voordelige kwaliteiten.

Verder is er het geval waarin een monnik, wanneer de nacht verdwijnt en de dag terugkeert, beschouwt: 'Er zijn vele (mogelijke) oorzaken van mijn dood. Een slang kan me bijten, een schorpioen kan me steken, een duizendpoot kan me bijten. Zo zou mijn dood er uit kunnen zien. Dat zou een probleem voor me zijn. Al struikelende kan ik vallen; mijn verteerde voedsel kan me problemen geven, mijn gal kan getart worden, mijn slijm kan getart worden, doordringende wind-krachten (pijnen in het lichaam) kunnen opgewekt worden. Zo zou mijn dood er uit kunnen zien. Dat kan een probleem voor me zijn.'

Dan moet de monnik onderzoeken: 'Zijn er enige kwade, onvoordelige mentale factoren die door mij nog niet uitgedreven zijn en die een probleem voor mij zullen zijn, wanneer ik overdag zal sterven?' Als, wanneer hij dat zo beschouwt, hij zich realiseert dat er kwade, onvoordelige factoren zijn die nog niet door hem zijn uitgedreven en die een probleem voor hem zullen zijn wanneer hij overdag zal sterven, dan moet hij extra verlangen, inspanning, vastberadenheid, streven, onverdeelde indachtigheid en alertheid aanwenden voor de uitdrijving van diezelfde, kwade, onkundige factoren.

Net zoals een persoon bij wie zijn tulband of zijn hoofd in brand zou staan — extra verlangen, inspanning, vastberadenheid, streven, onverdeelde indachtigheid en alertheid zou aanwenden om het vuur in zijn tulband of op zijn hoofd te blussen — op dezelfde manier moet een monnik extra verlangen, inspanning, vastberadenheid, streven, onverdeelde indachtigheid en alertheid aanwenden voor de uitdrijving van diezelfde, kwade, onvoordelige factoren.

Maar als, wanneer hij dit zo beschouwt, hij zich realiseert dat er geen kwade, onvoordelige factoren zijn die nog niet door hem zijn uitgedreven en die een probleem voor hem zullen zijn wanneer hij overdag zal sterven, dan moet hij om die ene reden in blijdschap en vreugde leven en zichzelf dag en nacht trainen in voordelige kwaliteiten.

Dit, monniken, is hoe de indachtigheid van de dood ontwikkeld en voortgezet wordt zodat het van grote vrucht en voordeel is, en hoe het in het onsterfelijke uitmond en het onsterfelijke als haar uiteindelijke einde heeft.

Dat is wat de Gezegende zei, en voldaan verheugden de monniken zich in de woorden van de Gezegende.

Document info
RegID A06-020
Bijgewerkt 20 december 2020 23:29:47
Auteur Peter van Loosbroek — Ananda
Locatie www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright Zie a.u.b. copyright www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overig Geen